201301637/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het college zijn beslissing om op 14 december 2012 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 (hierna: de Afvalstoffenverordening) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 70,00) voor rekening van [appellante] komen.
Bij besluit van 23 januari 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2013, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.N. Sloote, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening kan het college aanwijzen via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is, voor zover van belang, het de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via de betreffende inzamelvoorziening.
2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 14 december 2012 is aangetroffen naast een inzamelvoorziening aan de Jan Wolkerssingel te Utrecht. Omdat in de huisvuilzak een afspraakkaart is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
3. [appellante] betoogt dat zij de overtreding niet heeft begaan, zodat de kosten van bestuursdwang niet op haar kunnen worden verhaald. Volgens [appellante] heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de aangetroffen huisvuilzak door haar naast de inzamelvoorziening ter inzameling is aangeboden. Dat in de huisvuilzak een afspraakkaart is aangetroffen die tot haar is gericht, is onvoldoende om haar als overtreder te kunnen aanmerken. Het college heeft volgens [appellante] geen aanvullend bewijs geleverd voor de stelling dat zij de persoon is geweest die de huisvuilzak verkeerd ter inzameling heeft aangeboden. [appellante] wijst er in dit verband op dat de aangetroffen huisvuilzak door een ander uit de inzamelvoorziening kan zijn gehaald en vervolgens langs de inzamelvoorziening kan zijn geplaatst. Hierbij merkt zij op dat de inzamelcapaciteit van de inzamelvoorzieningen aan de Jan Wolkerssingel onvoldoende is en dat de inzamelvoorzieningen te weinig worden geleegd. Voorts voert [appellante] aan dat de aangetroffen afspraakkaart mogelijk op een ander adres is bezorgd en door de bewoner van dit adres bij het huisvuil in een huisvuilzak is gedaan en ter inzameling is aangeboden.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2005 in zaak nr. 200501068/1), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden.
Vaststaat dat op 14 december 2012 naast een inzamelvoorziening aan de Jan Wolkerssingel te Utrecht een huisvuilzak is aangetroffen met daarin een afspraakkaart met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante]. De huisvuilzak kan derhalve tot haar worden herleid. Het college heeft ter zitting gesteld dat in de periode rond 14 december 2012 geen klachten bij de gemeente zijn binnengekomen over volle inzamelvoorzieningen aan de Jan Wolkerssingel. [appellante] heeft mede gelet hierop onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen huisvuilzak door een ander uit de inzamelvoorziening is gehaald en vervolgens langs de inzamelvoorziening is geplaatst. Met het enkel noemen van de mogelijkheid dat de afspraakkaart verkeerd is bezorgd en in de huisvuilzak van een ander terecht is gekomen, is door haar eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet kan worden beschouwd als overtreder.
Gelet op het vorenstaande, heeft het college terecht het besluit spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen en de kosten van de bestuursdwang op haar te verhalen in bezwaar gehandhaafd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
262-792.