201301451/1/R1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Laren,
en
het college van burgemeester en wethouders van Laren,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de Rijksweg A1 voor een appartement in een nieuw te bouwen villa gelegen aan de [locatie] te Laren.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker en mr. J.S.F. Mac Lean, beiden advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door J.T. van Kooten en ing. M.J. Crol, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L.P.W. Mensink en mr. J.A.R. Vermont, beiden advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft besloten tot het vaststellen van hogere geluidgrenswaarden. [appellant] voert hiertoe aan dat dit besluit is genomen in strijd met de beleidsregels opgenomen in de Nota Geluidbeleid Laren. Volgens [appellant] wordt niet voldaan aan een van de in de nota opgenomen ontheffingscriteria waaronder hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld. Verder is volgens [appellant] geen sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven om van de beleidsregels af te wijken. Voorts heeft het college volgens [appellant] bij de besluitvorming ten onrechte het financiële belang van de initiatiefnemer betrokken.
1.1. Het college stelt zich op het standpunt dat strikt genomen geen van de in de Nota Geluidbeleid Laren genoemde ontheffingscriteria waaronder hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld van toepassing is, maar dat hij op dit punt met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de beleidsregels is afgeweken. Hierbij is aansluiting gezocht bij het in de nota opgenomen ontheffingscriterium dat de voorziene woningen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie vervullen. Weliswaar vervult de voorziene villa aan de [locatie] geen akoestisch beschermende functie, maar eveneens is voorzien in een geluidsscherm dat deze functie kan vervullen. Voorts zijn volgens het college met het vaststellen van hogere grenswaarden zwaarwegende belangen van de initiatiefnemer gemoeid en leidt dit besluit niet tot aantasting van de belangen van derden.
1.2. Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wgh kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wgh is het college binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting.
1.3. Bij besluit van 28 maart 2012 heeft de raad van de gemeente Laren de Nota Geluidbeleid Laren vastgesteld. In deze nota staat dat deze de status van beleidsregel in de zin van de Awb heeft en onder andere dient ter invulling van de bevoegdheden met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden op grond van de Wgh. De in hoofdstuk zeven van de nota uitgewerkte beleidsregels voor hogere grenswaarden houden in dat hogere grenswaarden uitsluitend kunnen worden vastgesteld indien een van de zes genoemde ontheffingscriteria van toepassing is. Een van de ontheffingscriteria is dat de voorziene woningen door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige, akoestisch afschermende functie vervullen voor andere woningen waar de voorkeursgrenswaarde reeds wordt overschreden. Onder een doelmatige afscherming wordt verstaan ten minste 2 dB afscherming voor bestaande woningen, welk in aantal ten minste de helft van het aantal nieuwe woningen bedraagt. Het college heeft toegelicht dat het zich gebonden acht aan de Nota Geluidbeleid Laren en deze tot het eigen beleid heeft gemaakt.
1.4. Voor zover wordt betoogd dat de Nota Geluidsbeleid Laren niet van toepassing is, omdat geen sprake is van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan dit niet slagen. Vast staat dat het besluit hogere waarden zoals dat is genomen voor een appartement in een nieuw te bouwen villa aan de Rijksweg 14-16 een noodzakelijk voorwaarde is om deze voorgenomen activiteit, eventueel na het nemen van vervolgbesluiten in het kader van de ruimtelijke ordening, te realiseren.
1.5. [appellant] betoogt terecht dat geen van de in de Nota Geluidbeleid Laren opgenomen limitatieve ontheffingscriteria van toepassing is. Niet in geschil is dat het voorziene appartement ten behoeve waarvan het besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden is genomen geen akoestisch afschermende functie vervult. Dat eveneens is voorzien in de bouw van een geluidsscherm, leidt niet tot een ander oordeel. In de Nota Geluidbeleid Laren is niet als ontheffingscriterium opgenomen dat een hogere grenswaarde eveneens kan worden vastgesteld indien een geluidsscherm zal worden opgericht waarvan andere bestaande woningen profiteren.
1.6. [appellant] betoogt voorts terecht dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Dat de initiatiefnemer het voorziene bouwplan niet kan uitvoeren indien geen hogere grenswaarden worden vastgesteld, dat hij als gevolg hiervan financiële schade leidt en dat het college van mening is dat het plan voorziet in een gewenste ruimtelijke ontwikkeling betreffen geen omstandigheden die niet geacht kunnen worden bij de vaststelling van het beleid te zijn betrokken en die tot afwijking van dat beleid zou kunnen nopen. Het limitatief opnemen van ontheffingscriteria waaronder hogere grenswaarden kunnen worden vastgesteld, heeft als onlosmakelijk gevolg dat bouwplannen waarbij niet aan een van deze criteria wordt voldaan niet kunnen worden uitgevoerd, ook indien dergelijke plannen voorzien in gewenste ontwikkelingen. Dat het vaststellen van hogere grenswaarden niet leidt tot aantasting van de belangen van derden betreft evenmin een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 4:84 van de Awb.
2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Laren tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Laren aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Schaaf
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
523.