201211912/1/A1.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Goedvast Vastgoed B.V., gevestigd te Den Haag,
2. [appellant sub 2], wonend te Den Haag,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank geen van 14 november 2012 in zaak nr. 12/5299 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2011 heeft het college aan Goedvast een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en strijdig gebruik van het pand op het perceel aan de Laan van Nieuw Oost-Indië 158 te Den Haag (hierna: het perceel) ten behoeve van kamergewijze verhuur.
Bij besluit van 30 mei 2012 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2012 in zaak nr. 12/5299 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben Goedvast en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2013, waar [appellant sub 2], bijgestaan door mr. C. Lubben, Goedvast, vertegenwoordigd door mr. R.M. Köhne, advocaat te Voorburg, en het college, vertegenwoordigd door E. Veldman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
2. Het bouwplan voorziet in het verbouwen van het pand op het perceel ten behoeve van kamergewijze verhuur. Het betreft zes woon- en slaapkamers met buiten de kamers gelegen gemeenschappelijke keuken, badkamer en toiletruime.
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge hetzelfde artikellid onder c, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2º, aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, aanhef en negende lid, van de bij het Bor behorende bijlage II komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, blijft bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 het aantal woningen gelijk.
4. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bezuidenhout-Oost" de bestemming "Woondoeleinden I".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden, welke op de kaart als zodanig zijn aangewezen, onder meer bestemd voor eengezinshuizen en/of meergezinshuizen.
Ingevolge de bij artikel 5 behorende tabellen I en II dient de praktijk bruto vloeroppervlakte van een woning minimaal 40 m2 te bedragen.
5. Het gebruik van het pand ten behoeve van kamergewijze verhuur is in strijd met de ter plaatse geldende bestemming. Om het bouwplan niettemin te kunnen realiseren, heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 2º, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II bij het Bor, voor het bouwplan een omgevingsvergunning verleend.
Hoger beroep [appellant sub 2]
6. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning heeft betrokken, dat het pand al lange tijd in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning op 16 december 2011 heeft vermeld dat het pand reeds in 1996 voor kamerverhuur werd gebruikt, maar dat deze motivering niet ten grondslag ligt aan het bestreden besluit op bezwaar van 30 mei 2012. In het advies van de gemeentelijke adviescommissie bezwaarschriften, welk advies door het college is overgenomen, is geoordeeld dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik past in het gemeentelijke beleid voor kamerbewoning.
Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen, omdat voor het bouwplan niet de vereiste omzettingsvergunning is verleend. Volgens haar heeft het college dit ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken. [appellant sub 2] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verlenen van een omzettingsvergunning een voorwaarde is op grond van het kamerverhuurbeleid, zodat niet aan dit beleid wordt voldaan.
7.1. Het college heeft bij het nemen van het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met het kamerverhuurbeleid. Dat op grond van het kamerverhuurbeleid een omzettingsvergunning is vereist, zoals [appellant sub 2] betoogt, staat er niet aan in de weg dat de omgevingsvergunning wordt verleend. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 januari 2013, in zaak nr. 201204102/1/A1) betekent de enkele omstandigheid dat aan Goedvast geen omzettingsvergunning is verleend niet dat het college geen omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen, nu zoals de rechtbank terecht heeft overwogen de Wabo een dergelijke vergunning niet als voorwaarde voor verlening van een omgevingsvergunning eist.
De betogen falen.
8. [appellant sub 2] betoogt daarnaast dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de overlast die zij ondervindt, samenhangt met de uitvoering van de verbouwingen. Zij voert aan dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact van het bouwplan op haar woon- en leefomgeving, nu zij stank- en geluidoverlast ondervindt als gevolg van het gebruik van het pand.
8.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, voor zover de door [appellant sub 2] gestelde overlast betrekking heeft op de effecten van de verbouwingswerkzaamheden waarbij zelfstandige wooneenheden in het pand zijn gecreëerd met een eigen kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen, het bouwplan daarop geen betrekking heeft. Dit voorziet in kamergewijze verhuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van een gemeenschappelijke keuken en sanitaire voorzieningen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellant sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de nadelige gevolgen van dit gebruik zodanig zijn, dat het college om die reden niet tot het verlenen van de omgevingsvergunning heeft mogen overgaan. In dit verband is van belang dat het college ter zitting heeft aangegeven dat maatregelen zijn getroffen om geuroverlast tegen te gaan en Goedvast voornemens is om verdere werkzaamheden ter voorkoming van geuroverlast uit te voeren, zodra [appellant sub 2] daarvoor toestemming geeft.
Het betoog faalt.
9. [appellant sub 2] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de feitelijke situatie niet overeenkomt met de aangevraagde en vergunde situatie. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in deze procedure niet de feitelijke situatie ter beoordeling staat, maar of het college een omgevingsvergunning voor het bouwplan zoals dat is aangevraagd heeft mogen verlenen.
10. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de waarde van haar woning zal dalen als gevolg van het realiseren van het bouwplan, geldt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze waardedaling zo groot zal zijn dat geoordeeld moet worden dat het college in verband daarmee niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid omgevingsvergunning te verlenen.
Het betoog faalt.
Hoger beroep Goedvast
11. Goedvast betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het bouwplan geen omgevingsvergunning was vereist, omdat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Daarnaast heeft de rechtbank volgens haar ten onrechte overwogen dat [appellant sub 2] overlast ondervindt wegens de verbouwingen.
11.1. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), zoals deze luidde ten tijde in geding, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
11.2. De rechtbank heeft de door [appellant sub 2] en Goedvast tegen het besluit van het college van 30 mei 2012 ingediende beroepen gelijktijdig ter zitting behandeld, maar afzonderlijk op de beroepen beslist. Bij uitspraak van 14 november 2012, in zaak nr. 12/5299, heeft de rechtbank het beroep van [appellant sub 2] ongegrond verklaard. Bij die uitspraak is Goedvast geen belanghebbende als bedoeld in artikel 47 van de WRvS. Haar hoger beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
12. Het hoger beroep van Goedvast is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GoedvastVastgoed B.V. niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. van den Berg, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van den Berg
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
651.