ECLI:NL:RVS:2013:1234

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
25 september 2013
Zaaknummer
201205520/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Milieu-effectrapportage bij uitbreiding varkenshouderij en procesbelang appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], wonend te Rockanje, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne had op 18 december 2010 besloten dat er een milieueffectrapport moest worden opgesteld voor de uitbreiding van de varkenshouderij van [appellant]. Dit besluit werd door het college op 10 mei 2011 bevestigd, nadat het bezwaar van [appellant] ongegrond was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen dit besluit niet-ontvankelijk, wat leidde tot het hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 juli 2013 behandeld. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Hij stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de weigering van de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van zijn varkenshouderij hem wel degelijk schade berokkende. [appellant] verwees naar eerdere uitspraken en stelde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat hij geen schade had geleden door het besluit van 10 mei 2011.

De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat een inhoudelijke beoordeling van het beroep voor [appellant] geen feitelijke betekenis meer had, omdat het college inmiddels de omgevingsvergunning had geweigerd en dit besluit onherroepelijk was geworden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening af. De proceskostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 september 2013.

Uitspraak

201205520/1/A4.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2012 in zaak nr. 11/3479 in het geding tussen:
[appellant],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2010 heeft het college op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wet milieubeheer besloten dat bij de voorbereiding van het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen uitbreiding van de varkenshouderij van [appellant] een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en wederom besloten dat bij de voorbereiding van het besluit tot verlening van een omgevingsvergunning voor de voorgenomen uitbreiding van de varkenshouderij een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Bij uitspraak van 19 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juli 2013 waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door ing. S. van der Vlist en W. van der Spoel, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 10 mei 2011.
Volgens [appellant] is een oordeel over zijn tegen het besluit van 10 mei 2011 ingestelde beroep voor hem wel van feitelijke betekenis. Hij stelt zich hiertoe op het standpunt dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor de uitbreiding van zijn varkenshouderij in verband met de verkleining van zijn bouwblok door de vaststelling van het bestemmingsplan "Langeweg 7 Rockanje". In dit verband stelt hij dat de uitspraak van 1 juni 2011 in de zaak nrs. 201102609/1/R1 en 201102609/2/R1 waarbij zijn beroep tegen het bestemmingsplan ongegrond is verklaard, in strijd is met het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). [appellant] heeft daarom bij de Afdeling om herziening van deze uitspraak verzocht. Wanneer dit verzoek wordt afgewezen zal [appellant] zich wenden tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Daarnaast is de rechtbank er volgens [appellant] ten onrechte van uitgegaan dat hij door het besluit van 10 mei 2011 geen schade heeft geleden. In dit verband stelt hij dat hij, anders dan waarvan de rechtbank uitgaat, reeds op 30 maart 2010 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend. Nu het college niet binnen zes weken nadat hij een mededeling had gedaan als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer een besluit heeft genomen, kon zijn aanvraag om een omgevingsvergunning niet tijdig, dat wil zeggen voor de vaststelling van het bestemmingsplan "Langeweg 7 Rockanje" in behandeling worden genomen.
1.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur activiteiten aangewezen ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
Ingevolge het vierde lid, worden ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aanwezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan het milieueffectrapport moet worden gemaakt.
Ingevolge artikel 7.16, eerste lid, deelt degene die een activiteit wil ondernemen, aangewezen krachtens artikel 7.2, eerste lid, onder b, en voornemens is een verzoek in te dienen tot het nemen van een besluit als bedoeld in het vierde lid van dat artikel, dit voornemen schriftelijk mee aan het bevoegde gezag.
Ingevolge artikel 7.17, eerste lid, neemt het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na de datum van ontvangst een beslissing omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 augustus 2005 in zaak nr. 200106139/1), kan belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit.
1.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een oordeel over het beroep van [appellant] voor hem geen feitelijke betekenis meer had, nu het college bij besluit van 1 juli 2011 heeft geweigerd [appellant] voor de uitbreiding van zijn varkenshouderij een omgevingsvergunning te verlenen en dit besluit onherroepelijk is geworden. Een milieueffectrapport diende in dit geval ter voorbereiding van het besluit op de aanvraag om deze omgevingsvergunning. Wanneer zou worden geoordeeld dat het college ten onrechte heeft besloten dat bij de voorbereiding van het te nemen besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning een milieueffectrapport diende te worden opgesteld, zou dit voor [appellant] geen feitelijke betekenis meer hebben, omdat reeds het besluit is genomen dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd en deze weigering onherroepelijk is nu daartegen geen beroep is ingesteld. De rechtbank heeft, anders dan waar [appellant] van uit lijkt te gaan, aan haar overweging dat een oordeel over het beroep van [appellant] voor hem geen feitelijke betekenis meer had, niet ten grondslag gelegd dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend vanwege de verkleining van zijn bouwblok door de vaststelling van het bestemmingsplan "Langeweg 7 Rockanje". Daarom is het betoog van [appellant] dat de uitspraak van 1 juni 2011 in de zaak nrs. 201102609/1/R1 en 201102609/2/R1 in strijd is met het EVRM, in dit verband niet van belang, nu deze uitspraak ziet op het beroep van [appellant] tegen de vaststelling van het desbetreffende bestemmingsplan.
1.4. Daarnaast heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] geen schade heeft geleden door het besluit van 10 mei 2011, ondanks dat het college niet binnen zes weken nadat [appellant] een mededeling heeft gedaan als bedoeld in artikel 7.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer in verband met zijn voornemen de varkenshouderij uit te breiden een besluit heeft genomen. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] pas op 1 oktober 2010 aan het college de desbetreffende mededeling heeft gestuurd alsmede dat op dat moment het ontwerp van het bestemmingsplan "Langeweg 7 Rockanje" reeds ter inzage lag waardoor een eventueel door [appellant] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door het college aangehouden diende te worden tot het moment dat het bestemmingsplan in werking zou treden. Voor zover [appellant] stelt dat de rechtbank heeft miskend dat hij reeds op 30 maart 2010 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend mist zijn beroep, nog daargelaten of dit tot het oordeel zou dienen te leiden dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] geen schade heeft geleden, feitelijke grondslag, omdat uit de stukken blijkt dat [appellant] op 14 december 2010 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend.
1.5. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] geen procesbelang heeft.
Het betoog faalt.
2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Het verzoek van [appellant] om het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt nu het hoger beroep ongegrond is afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.H. Schoppers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Schoppers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
578.