201210098/1/A3.
Datum uitspraak: 25 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 14 september 2012 in zaken nrs. 12/2688 en 12/2687 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te [plaats],
en
de RDW.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2012 heeft de RDW de erkenning bedrijfsvoorraad van [wederpartij] voor een periode van zes weken ingetrokken.
Bij besluit van 13 augustus 2012 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 september 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 augustus 2012 vernietigd en het besluit van 3 mei 2012 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2013, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.A. Alciyan, werkzaam bij SRM rechtsbijstand, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 62, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw) kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvan hij de eigendom heeft verkregen, in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen.
Ingevolge artikel 65, tweede lid, kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend:
a. niet meer voldoet aan de voor de erkenning gestelde eisen,
b. de verplichtingen, vervat in artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 64, tweede lid, niet nakomt, of
c. handelt in strijd met een of meer andere uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.
Ingevolge het derde lid, kan de Dienst Wegverkeer in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, een erkenning schorsen voor een door hem daarbij vast te stellen termijn die ten hoogste twaalf weken bedraagt.
Ingevolge artikel 65a kunnen bij ministeriële regeling regels worden vastgesteld met betrekking tot het intrekken, wijzigen en schorsen van de erkenning.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad moet het erkende bedrijf het bij en krachtens de wet bepaalde omtrent de bedrijfsvoorraad, de erkenning alsmede de registratie, het gebruik en de beëindiging van de registratie van de tot de bedrijfsvoorraad behorende voertuigen in acht nemen.
Met betrekking tot het toezicht op de erkenning bedrijfsvoorraad voert de RDW beleid dat is neergelegd in de Toezichtbeleidsbrief Erkenninghouders RDW van 1 oktober 2011 en de daarbij behorende bijlage Bedrijfsvoorraad & Handelaarskentekenbewijzen. Volgens dit beleid is het aanmelden van een voertuig in de bedrijfsvoorraad, terwijl het erkende bedrijf geen eigenaar is van dit voertuig, een overtreding die valt in categorie III. Volgens het "stroomschema sancties overtreding erkenning/bevoegdheid", opgenomen in het beleid, volgt bij een eerste overtreding binnen 30 maanden die valt in categorie III, een sanctie van intrekking van de erkenning voor een periode van zes weken.
Ingevolge artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) wordt voor overdracht van een goed een levering krachtens geldige titel vereist, verricht door hem die bevoegd is over het goed te beschikken.
Ingevolge artikel 3:90, eerste lid, geschiedt de levering vereist voor de overdracht van roerende zaken, niet-registergoederen, die in de macht van de vervreemder zijn, door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen.
2. Aan het besluit op bezwaar van 13 augustus 2012 heeft de RDW ten grondslag gelegd dat uit de verklaring van [vennoot], afgelegd tijdens een controle op 5 april 2012, volgt dat [wederpartij] het voertuig met kenteken […] in de bedrijfsvoorraad heeft aangemeld, terwijl niet het bedrijf maar [persoon] eigenaar van het voertuig was. [vennoot] heeft voorts verklaard dat als service aan [persoon] het voertuig is gevrijwaard, daar er enorme reparatiekosten bleken te zijn, en dat [wederpartij] nog met [persoon] in overleg was over het terugkopen van het voertuig. [wederpartij] had derhalve nog niet de eigendom van het in de bedrijfsvoorraad opgenomen voertuig, aldus de RDW.
3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de RDW geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen aan de verklaring van [vennoot], nu niet onaannemelijk is dat die verklaring berust op een misverstand. Hij heeft vastgesteld dat [wederpartij] ten tijde van de aanmelding van het voertuig in de bedrijfsvoorraad de eigendom daarvan had verworven.
4. De RDW betoogt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat [wederpartij] het voertuig met kenteken […] niet in eigendom had ten tijde van de controle. Volgens haar volgt uit een verklaring van [persoon] dat de transactie tussen hem en [wederpartij] afhankelijk was van zijn beslissing over de aanschaf van een ander voertuig. Het lijkt erop dat het voertuig bij de garage is achtergelaten, waarbij een prijs kon worden afgesproken voor terugname van het voertuig door [wederpartij], maar dat er nog geen geldige titel was, zoals noodzakelijk is voor eigendomsoverdracht. De overeenkomst had nog om verscheidene redenen niet kunnen doorgaan, aldus de RDW.
Verder voert de RDW aan dat de door [vennoot] afgelegde verklaring eenduidig is, afkomstig is van een bevoegde vennoot en is opgenomen door een controleur in de uitoefening van zijn functie. [wederpartij] heeft geen redelijk argument aangevoerd waaruit kan blijken dat de vennoot niet op de hoogte was van de bedrijfsvoering. Het is dan ook niet duidelijk waarop de voorzieningenrechter heeft gebaseerd dat de verklaring berust op een misverstand, aldus de RDW. Tevens betoogt de RDW dat de Afdeling meermalen heeft overwogen dat de RDW, voor een goede werking van het toezicht, in beginsel van de juistheid van een afgelegde verklaring mag uitgaan.
Voorts heeft de voorzieningenrechter de omstandigheid dat het kentekenbewijs van het voertuig op naam van [wederpartij] stond, volgens de RDW niet bij de beoordeling mogen betrekken, nu de tenaamstelling een gevolg is van de aanmelding van het voertuig in de bedrijfsvoorraad.
4.1. Voor de overdracht van een voertuig is krachtens artikel 3:84, eerste lid, van het BW een geldige titel, levering en beschikkingsbevoegdheid van de vervreemder vereist.
Niet in geschil is dat [persoon] bevoegd was over het voertuig te beschikken. Zowel uit de verklaring van [wederpartij] als uit die van [persoon] van 3 september 2012 is op te maken dat zij een mondelinge koopovereenkomst hebben gesloten. [persoon] moest echter nog kiezen tussen twee voertuigen. Wel stond vast tussen welke voertuigen de keuze bestond. De overeenkomst was derhalve voldoende bepaald. Onderdeel van deze overeenkomst was dat het betreffende voertuig voor € 5.000,00 door [persoon] zou worden ingeruild. De koopovereenkomst was een geldige titel voor de levering van het voertuig. Voorts heeft de levering plaatsgevonden door machtsverschaffing. [persoon] heeft verklaard dat hij op 21 maart 2012 de auto, inclusief de kentekenpapieren, heeft overgedragen aan [wederpartij]. Op die datum heeft [wederpartij] een vrijwaringsbewijs opgemaakt. Ten tijde van de controle zijn het complete voertuigbewijs en het vrijwaringsbewijs aan de controleur getoond, zo volgt onder meer ook uit de rapportage van het controlebezoek. Tevens was [wederpartij] in het bezit van de reservesleutels. [wederpartij] kon vanaf 21 maart 2012 derhalve vrijelijk over het voertuig beschikken, wat, gelet op hetgeen de RDW ter zitting bij de voorzieningenrechter te kennen heeft gegeven, normaliter voor de RDW voldoende bewijs is om eigendom aan te nemen.
De RDW betoogt terecht dat een koopovereenkomst niet leidt tot eigendomsoverdracht, maar de levering van het voertuig ter uitvoering van de door de koopovereenkomst in het leven geroepen rechtsverhouding leidt wel daartoe. De omstandigheid dat de gehele uitvoering van de koopovereenkomst nog niet was voltooid, zoals de betaling en het leveren van het nieuwe vervangende voertuig, maakt niet dat de eigendomsoverdracht van het voertuig met kenteken […] niet had plaatsgevonden. Uit de verklaringen van [wederpartij] en [persoon] volgt niet dat zij een eigendomsvoorbehoud of een overdracht onder voorwaarde zijn overeengekomen.
4.2. Gelet op het voorgaande dient ervan te worden uitgegaan dat [wederpartij] op 21 maart 2012 het voertuig in eigendom heeft gekregen. De verklaring van [vennoot], zoals opgenomen in de controlerapportage, doet hieraan niet af. Hoewel in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de verklaringen zoals afgelegd ten overstaan van de controleur en de verklaring over de reden van aanmelding van het voertuig in de bedrijfsvoorraad duidelijk en gedetailleerd is, heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat de RDW aan de verklaring zoals opgenomen in de controlerapportage geen doorslaggevende betekenis heeft mogen toekennen. Zo heeft [wederpartij] reeds in zijn zienswijzen te kennen gegeven hoe de koopovereenkomst tot stand is gekomen en wat die inhield. Dit is door [persoon] onderschreven. Tevens heeft de controleur alle destijds aanwezige bewijsstukken gezien. De betwiste verklaring van [vennoot], die zelf de overeenkomst niet heeft gesloten, kan niet als enige reden tot de conclusie leiden dat er geen geldige overdracht krachtens artikel 3:84, eerste lid, van het BW heeft plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geoordeeld dat [wederpartij] ten tijde van de aanmelding van het voertuig in de bedrijfsvoorraad de eigendom van dat voertuig had verworven en artikel 62, eerste lid, van de Wvw niet heeft geschonden en dat de RDW derhalve niet bevoegd was de erkenning in te trekken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De RDW dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de directie van de Dienst Wegverkeer tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de directie van de Dienst Wegverkeer een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2013
176-773.