201211635/1/R2.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Bathmen, gemeente Deventer,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2012 heeft het college aan [vergunninghouder] te Dorth een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor het in werking hebben van een gemengd veebedrijf aan de [locatie] te Bathmen (hierna: de vergunning).
Bij besluit van 31 oktober 2012 heeft het college het door [appellant] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 augustus 2013, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en het college, vertegenwoordigd door H.G. Bos, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting VOF [vergunninghouder] te Dorth, vertegenwoordigd door J.H.G. Nikkels, bijgestaan door mr. J.A.J.M. van Houtum, gehoord.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, is het verboden zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.
2. Het veebedrijf ten behoeve waarvan de vergunning is aangevraagd, bevindt zich op ongeveer 11,4 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Vanwege de mogelijke gevolgen van het veebedrijf voor dit gebied is ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 een vergunning vereist en ingevolge artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998 dient een passende beoordeling te worden gemaakt.
Uit de gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de verlening van de vergunning blijkt dat het vergunde bedrijf een hogere depositie van stikstof op voor stikstof gevoelige habitats in het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug tot gevolg zal hebben dan de depositie door het bedrijf waarvoor toestemming bestond op 24 maart 2000, de datum dat het gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103) en die sindsdien niet is gewijzigd.
3. [appellant] en anderen betogen dat het college ten onrechte geen passende beoordeling als bedoeld in artikel 19f, eerste lid, van de Nbw 1998 heeft gemaakt. Derhalve is volgens hen niet voldaan aan het in artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 voorgeschreven vereiste voor vergunningverlening.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat het bij de vergunningverlening toepassing heeft kunnen geven aan de "Beleidsregel Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen Overijssel" (hierna: de Beleidsregel) en aan het "Beleidskader Natura 2000 en stikstof voor veehouderijen" (hierna: het Beleidskader), die beide ten tijde van het bestreden besluit van kracht waren. Hierdoor is volgens het college de zekerheid verkregen dat de stikstofdepositie in de provincie Overijssel op termijn zal dalen. De beoordeling die ten grondslag ligt aan het Beleidskader fungeert hierbij als passende beoordeling in de zin van de Nbw 1998, aldus het college.
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 mei 2013 in zaak nr. 201107526/1/T1/A4) kan het college uit de toepassing van de Beleidsregel niet afleiden dat de totale reductie van de stikstofdepositie wordt bereikt die volgens het college is vereist voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel. Voorts is niet in geschil dat het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug reeds een overbelaste situatie kent met betrekking tot de stikstofdepositie. Nu het college blijkens de vergunning de Beleidsregel heeft toegepast en het Beleidskader en de onderliggende rapporten daarbij heeft gebruikt als passende beoordeling ten behoeve van de vergunningverlening, heeft het college, gelet op de hierboven onder 2 genoemde toename van stikstofdepositie door het veebedrijf in de aangevraagde en vergunde situatie ten opzichte van de bestaande depositie van het bedrijf, waarvoor op de hiervoor genoemde peildatum toestemming was verleend, zich er in strijd met artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998, niet van verzekerd kunnen achten dat het project niet zal leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Sallandse Heuvelrug. Het betoog slaagt.
6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 31 oktober 2012 dient wegens strijd met artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 te worden vernietigd. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 31 oktober 2012, kenmerk 2012/0247288;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Overijssel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
579-723.