ECLI:NL:RVS:2013:1196
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- C.J. Borman
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag werd op 11 augustus 2011 door de minister voor Immigratie en Asiel afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 3 februari 2012 door de minister, thans staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, verklaarde op 24 mei 2012 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder beantwoord in een andere uitspraak. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 3 februari 2012 alsnog gegrond en vernietigt dit besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep zijn opgekomen. Tevens dient de staatssecretaris het door de vreemdeling betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. H.G. Lubberdink, met de leden mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, en in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat. De uitspraak vond plaats op 13 september 2013.