201211781/1/A2201211788/1/A2 en 201211792/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
appellante,
tegen de uitspraken van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 30 oktober 2012 in zaken nrs. 12/2883, 12/2886 en 12/2887 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 16 december 2011 heeft de Belastingdienst de vastgestelde kinderopvangtoeslag van [appellante] over de jaren 2007 en 2008 en het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2009 herzien en op nihil vastgesteld en de reeds uitbetaalde bedragen van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 22 februari 2012 heeft de Belastingdienst het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraken van 30 oktober 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de Belastingdienst hebben nadere stukken ingediend.
De zaken zijn door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 19 augustus 2013, waar [appellante], bijgestaan door mr. M.A. de Oude, advocaat te Zoetermeer, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam bij deze dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft de zaken vanwege de onderlinge samenhang gevoegd behandeld.
2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de Belastingdienst de belanghebbende een voorschot tot het bedrag, waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de betaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kan de Belastingdienst een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
3. Op 20 november 2007 heeft [appellante] kinderopvangtoeslag met ingang van 1 mei 2007 aangevraagd. Deze aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende jaren. Aan haar zijn voorschotten verleend.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over 2007 definitief berekend en vastgesteld op € 9.240,00.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft de Belastingdienst de kinderopvangtoeslag over 2008 definitief berekend en vastgesteld op € 14.244,00.
Bij brief van 21 juni 2011 heeft de Belastingdienst [appellante] geïnformeerd over onderzoek van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) naar het gastouderbureau Kids2Oma en aangekondigd haar aanvraag kinderopvangtoeslag te controleren. In dat kader heeft de Belastingdienst haar verzocht om informatie over de kinderopvang.
Aan de besluiten van 16 december 2011 heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat [appellante] de kosten voor kinderopvang niet heeft aangetoond, waardoor geen sprake is van betaalde opvang.
Aan het besluit op bezwaar van 22 februari 2012 heeft de Belastingdienst voorts nog ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 van de Wko, omdat de door [appellante] overgelegde overeenkomst geen uurtarief, opvanguren en ingangsdatum vermeldt.
4. De Belastingdienst heeft bij nader stuk van 9 augustus 2013 te kennen gegeven dat [appellante] wat betreft de jaren 2008 en 2009 wel recht heeft op kinderopvangtoeslag ten aanzien van kinderopvang bij het kindercentrum waarvan zij via Stichting Kinderopvang IJsselmonde gebruik heeft gemaakt, omdat de dienst de overeenkomst met dat kindercentrum in orde en de betalingen bewezen vindt. Dit betekent dat [appellante] over 2008 recht heeft op € 1.358,00 kinderopvangtoeslag en over 2009 op € 678,00. [appellante] zal hierover nadere besluiten ontvangen. Wat betreft de kinderopvang die in de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft plaatsgevonden via gastouderbureau Kids2Oma, handhaaft de Belastingdienst het standpunt dat [appellante] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Ter zitting heeft [appellante] hierop gereageerd en medegedeeld dat de kinderopvang die heeft plaatsgevonden via het kindercentrum geen onderdeel meer uitmaakt van het geschil in hoger beroep. Partijen zijn gelet op het voorgaande nog verdeeld over de vraag of [appellante] in de jaren 2007, 2008 en 2009 recht heeft op kinderopvangtoeslag ten aanzien van de kinderopvang via het gastouderbureau.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst de tegemoetkoming kinderopvangtoeslag over de jaren 2007 en 2008 en het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 mocht herzien. Volgens [appellante] voldoet haar overeenkomst met het gastouderbureau aan het bepaalde in artikel 52 van de Wko en heeft zij met de door haar overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de desbetreffende jaren kosten voor kinderopvang heeft gehad.
5.1. Ten aanzien van de jaren 2007 en 2008 overweegt de Afdeling het volgende. Met de besluiten van 4 en 11 mei 2010 heeft de aan [appellante] toegekende kinderopvangtoeslag over die jaren een definitief karakter gekregen. De mogelijkheden om een definitief toegekende tegemoetkoming ten nadele van de belanghebbende te herzien, zoals hier aan de orde, zijn in de artikelen 20 en 21 van de Awir geregeld. De Belastingdienst heeft, zoals toegelicht ter zitting, aan de herziening artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awir ten grondslag gelegd.
[appellante] heeft in reactie op een door de Belastingdienst aan haar gedaan verzoek om informatie over de kinderopvang in 2007 onderscheidenlijk 2008, de daarvoor bedoelde antwoordformulieren op 26 november 2008 en op 19 juni 2009 ingevuld en aan de Belastingdienst teruggezonden. Daarin heeft zij de kosten voor kinderopvang aangegeven en daarbij heeft zij de jaaroverzichten 2007 en 2008 van het gastouderbureau gevoegd. Door op basis van de door [appellante] verstrekte gegevens de tegemoetkoming over die jaren definitief vast te stellen, heeft de Belastingdienst de mogelijkheid om de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awir geregelde herzieningsbevoegdheid uit te oefenen verloren. De Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt bij de definitieve vaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte te kunnen zijn geweest van het ontbreken van bewijs van betaling van de eigen bijdrage en een geldige overeenkomst, als door hem gesteld. De dienst had, indien hij dit van belang achtte, indertijd dergelijke stukken kunnen verlangen. Dat hij daarvoor op dat moment geen aanleiding zag, maakt dit niet anders.
Evenmin is voldaan aan de in artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir voor herziening gestelde eisen. Weliswaar staat de Awir er niet aan in de weg dat de Belastingdienst na de vaststelling alsnog om gegevens en inlichtingen vraagt met het oog op eventuele toepassing van artikel 21, maar de Belastingdienst heeft niet aannemelijk gemaakt dat [appellante] op het moment van de vaststelling van de desbetreffende tegemoetkoming wist dat deze tot een te hoog bedrag is toegekend. Er is ook geen grond om te oordelen dat zij dat behoorde te weten. Dat [appellante], als gesteld, na de vaststelling desgevraagd niet meer aannemelijk heeft gemaakt dat zij een eigen bijdrage in de kosten voor kinderopvang heeft voldaan en dat de bij de dienst bekende overeenkomsten met het gastouderbureau ten aanzien van 2007 en 2008 geen uurtarief en hoogte van de bemiddelingskosten bevatten, is hiertoe onvoldoende.
Het voorgaande leidt ertoe dat het betoog ten aanzien van de toeslag voor kinderopvang via het gastouderbureau over de jaren 2007 en 2008 slaagt.
5.2. Ten aanzien van het jaar 2009 was, anders dan bij de jaren 2007 en 2008, de kinderopvangtoeslag ten tijde van het besluit van 16 december 2011 nog niet definitief vastgesteld. Artikel 21 van de Awir heeft geen betrekking op voorschotten. Deze kunnen ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Awir steeds worden herzien, indien niet aan alle voorwaarden voor kinderopvangtoeslag is voldaan.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld uitspraak van 27 december 2012 in zaak nr. 201113113/1/A2), volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte is van deze kosten. [appellante] heeft ter zitting toegelicht dat zij gebruik maakte van een gastouder, zijnde haar moeder, aan wie zij vanaf januari 2008 maandelijks een gedeelte van de kosten van kinderopvang betaalde. Het resterende bedrag heeft zij naar eigen zeggen in het kader van een getroffen betalingsregeling vanaf dat moment, en doorlopend tot en met 2011, maandelijks per bank en met contant geld afbetaald. Hiertoe heeft zij onder meer een verklaring van de gastouder overgelegd waarin deze verklaart tot en met 1 april 2009 als oppas van het kind van [appellante] te hebben gewerkt en dat zij hiervoor maandelijks een vergoeding ontving via de bank, in contanten of door middel van boodschappen, en een schuldbekentenis waaruit blijkt dat deze vergoeding in termijnen van minimaal € 150,00 per maand mocht worden voldaan.
Met deze en andere overgelegde gegevens heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad. Uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften blijkt weliswaar dat zij in 2009, en ook nadien nog, maandelijks een bedrag van € 150,00 aan haar moeder overmaakte ter aflossing van een schuld, maar hieruit volgt niet dat deze bedragen bestemd waren voor kinderopvang in 2009, nog daargelaten in hoeverre een betaling die eerst geruime tijd na de periode waarin kinderopvang heeft plaatsgevonden wordt gedaan, voor de toepassing van de regeling van het toekennen van kinderopvangtoeslag nog aan die periode kan worden toegerekend. Evenmin heeft [appellante] de door haar gestelde contante betalingen in 2009 met nadere stukken ondersteund. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag ten aanzien van de kosten voor kinderopvang via het gastouderbureau voor 2009 heeft kunnen herzien en in zoverre op nihil mocht stellen.
6. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 februari 2012, voor zover dat ziet op de jaren 2007 en 2008, alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor zover het ziet op 2007 en 2008 wegens strijd met artikel 21 van de Awir voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal het beroep tegen het besluit van 22 februari 2012, voor zover dat ziet op de kinderopvangtoeslag voor kinderopvang via het kindercentrum in 2009, eveneens gegrond verklaren, nu de Belastingdienst te kennen heeft gegeven dat [appellante] in dat kader aan alle voorwaarden voldoet. Dat besluit komt in zoverre ook voor 2009 voor vernietiging in aanmerking.
De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. De besluiten van 16 december 2011 met kenmerken 1334.34.576.T.07.6.0401 (2007) en 1334.34.576.T.08.6.0601 (2008) zullen worden herroepen. Dit betekent dat de besluiten van 4 en 11 mei 2010 herleven. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het in de brief van 9 augustus 2013 van de Belastingdienst aangekondigde nieuwe besluit over de kinderopvangtoeslag voor 2008 verliest daarmee zijn betekenis. Het eveneens aangekondigde nieuwe besluit over het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2009 vervangt in zoverre het besluit van 22 februari 2012 en is thans niet in geding.
7. De Belastingdienst dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld, waarbij wordt uitgegaan van samenhangende zaken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 30 oktober 2012 in zaken nrs. 12/2883,12/2886 en 12/2887;
III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank in zaken nrs. 12/2883 en 12/2886 over de jaren 2007 en 2008 ingestelde beroep gegrond;
IV. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank in zaak nr. 12/2887 over het jaar 2009 ingestelde beroep gegrond, voor zover dit betrekking heeft op de kinderopvang bij het kindercentrum in 2009;
V. vernietigt het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 februari 2012, kenmerk BEZ06 BT07, voor zover dit betrekking heeft op de jaren 2007 en 2008 en voor zover dit betrekking heeft op de kinderopvang bij het kindercentrum in 2009;
VI. herroept de besluiten van 16 december 2011 ten aanzien van 2007 en 2008, kenmerk 1334.34.576.T.07.6.0401 en 1334.34.576.T.08.6.0601;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 februari 2012, voor zover dat betrekking heeft op de jaren 2007 en 2008,
VIII. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van €1.888,00 (zegge: achttienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en de hoger beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 738,00 (zegge: zevenhonderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van staat.
w.g. Borman w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
18-756.