201211580/1/A1.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te 's-Hertogenbosch,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 november 2012 in zaak nrs. 12/3051 en 12/3049 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2012 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouwwerkzaamheden in de bovenwoning van het pand op het perceel [locatie] te staken en gestaakt te houden en is de bewoning van de reeds gerealiseerde appartementen verboden.
Bij besluit van 2 maart 2012 heeft het college [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast alle bouwwerkzaamheden in de bovenwoning van het pand op het perceel [locatie] te staken en gestaakt te houden en is de bewoning van de gerealiseerde appartementen verboden.
Bij besluit van 12 september 2012 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 november 2012 heeft de voorzieningenrechter onder meer het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover dat is gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ziet op het staken en gestaakt houden van de bouwwerkzaamheden, en gegrond verklaard, voor zover dat is gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ziet op het verbod tot bewoning van de appartementen, het besluit van 12 september 2012 in zoverre vernietigd en het besluit van 2 maart 2012 in zoverre herroepen en het college opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen voor het overige. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 8 februari 2012 gegrond verklaard en onder aanvulling van de motivering het besluit in stand gelaten.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.W. van Eijk, advocaat te 's-Hertogenbosch en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W. Elfring, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Ingevolge artikel 3.7, vierde lid, van de Wro, kan, om te voorkomen dat een bij een voorbereidingsbesluit aangewezen gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een daaraan bij het plan te geven bestemming, bij een voorbereidingsbesluit tevens worden bepaald dat het verboden is het gebruik van daarbij aangewezen gronden of bouwwerken te wijzigen. Hierbij kan mede worden bepaald dat binnen de bij het voorbereidingsbesluit te geven regels bij een omgevingsvergunning van het verbod kan worden afgeweken.
Ingevolge artikel 7.2, aanhef en onder a, van de Wro, voor zover hier van belang, is het verboden gronden of bouwwerken te gebruiken in strijd met een voorbereidingsbesluit of een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of 4.3, vierde lid, voor zover hierbij toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, maar geen toepassing is gegeven aan de tweede volzin van dat lid.
2. De raad van de gemeente 's-Hertogenbosch heeft bij besluit van 5 juli 2011 verklaard dat een bestemmingsplan wordt voorbereid voor het gebied waarin het perceel is gelegen. De raad heeft bij dit besluit tevens bepaald dat het verboden is om het gebruik van gronden of bouwwerken binnen het gebied waarvoor dit voorbereidingsbesluit geldt te wijzigen en dat onder wijzigen van het gebruik van gronden of bouwwerken mede wordt verstaan het splitsen van een woning of het verhuren van kamers in een woning, waarbij onder woning wordt verstaan: een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
3. Niet in geschil is dat het pand vanaf 2 februari 2009 niet meer is gebruikt voor zelfstandige kamerverhuur en dat [appellant] op 5 december 2011 eigenaar is geworden van het pand, waarna hij is gestart met werkzaamheden aan het pand. Op 8 februari 2012 is door het college geconstateerd dat op de drie verdiepingen van het pand op het perceel toiletopstellingen worden gerealiseerd, alsmede voorzieningen ten behoeve van keukenopstellingen, waardoor bewoning door verschillende huishoudens mogelijk wordt gemaakt.
Het college heeft in het besluit van 8 februari 2012 de bewoning van de gerealiseerde appartementen verboden wegens strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo omdat dit gebruik in strijd is met het voorbereidingsbesluit van de raad van 5 juli 2011.
De voorzieningenrechter heeft evenwel overwogen dat in dit voorbereidingsbesluit niet is bepaald dat van het verbod bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken en het college derhalve ten onrechte een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo aan de last ten grondslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter heeft daarom het besluit op bezwaar in zoverre vernietigd, maar, in het kader van de vraag of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten, geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden, omdat artikel 7.2, aanhef en onder a, van de Wro tevens de grondslag geeft om op basis van het voorbereidingsbesluit handhavend op te treden.
Het oordeel van de voorzieningenrechter in dat verband is onbestreden. In hoger beroep is tussen partijen alleen in geschil of de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van het pand is gewijzigd na de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit van de raad van 5 juli 2011.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het pand op het perceel is gewijzigd naar zelfstandige bewoning in drie appartementen, zodat het college bevoegd was handhavend op te treden. Volgens [appellant] werd het pand reeds voor de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit gebruikt voor kamergewijze verhuur en zijn geen appartementen gerealiseerd, maar zijn de aangebrachte voorzieningen gerealiseerd ten behoeve van renovatie van deze kamers, zodat daarmee het bestaande gebruik is voortgezet. Hij voert hiertoe aan dat, anders dan het college stelt, op de eerste en tweede verdieping reeds zelfstandige voorzieningen aanwezig waren en dat het plaatsen van toiletten, douches en keukenblokken geen vergunningplichtige activiteit is, nu de woonfunctie in het bestemmingsplan niet was ingeperkt en het niet verboden was om het pand etagegewijs dan wel kamergewijs te verhuren.
4.1. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het in het voorbereidingsbesluit van 5 juli 2011 neergelegde verbod om het gebruik van bouwwerken te wijzigen is overtreden. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in navolging van het college terecht in aanmerking genomen dat, mede gelet op de in het dossier aanwezige foto's en controlerapporten van 8 februari 2012 en 1 maart 2012, na 5 juli 2011 in het pand een aantal werkzaamheden zijn uitgevoerd, waardoor de in het pand aanwezige verdiepingen geschikt worden gemaakt voor zelfstandige bewoning in appartementen. Zo zijn douche- en toiletvoorzieningen gerealiseerd op alle verdiepingen en zijn voorzieningen aangebracht in het pand ten behoeve van drie nieuwe keukens. Voorts is voor iedere verdieping een aparte afsluitbare toegang gerealiseerd en zijn drie CV-ketels geplaatst. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college verder nog van belang kunnen achten dat blijkens de verkoopinformatie van de makelaar ten tijde van de aankoop van het pand door [appellant] op de bovenverdieping geen toilet- en douchegelegenheid aanwezig was, maar alleen een berging, slaapruimte en een keukenblok. Aan de door [appellant] overgelegde verklaring van [eigenaar], de voormalige eigenaar van het pand, kan niet het door hem daaraan gewenste gewicht worden toegekend, nu daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van het pand niet is gewijzigd na 5 juli 2011. Verder heeft [appellant] anderzijds niet aan de hand van concrete objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het pand niet is gewijzigd na 5 juli 2011. Dat op het perceel ten tijde van belang geen bestemmingsplan gold en derhalve het gehele pand voor woondoeleinden mag worden gebruikt maakt het voorgaande, anders dan [appellant] stelt, niet anders, nu alleen van belang is of het gebruik na het voorbereidingsbesluit van 5 juli 2011 is gewijzigd.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
6. Bij besluit van 18 december 2012 heeft het college gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak opnieuw op het bezwaar van [appellant] beslist. Dat besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, zoals die luidde ten tijde van belang, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.
7. Het college heeft bij besluit van 18 december 2012 het bezwaar van [appellant] gericht tegen het besluit van 8 februari 2012 gegrond verklaard en heeft onder aanvulling van de motivering dat besluit in stand gelaten. Voorts heeft het college in het voormelde besluit de hoogte van de dwangsom aangepast.
8. [appellant] betoogt dat het voorbereidingsbesluit is vervallen na inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Boschveld" op 8 januari 2013 en het college derhalve in het besluit van 18 december 2012 aanleiding had moeten zien het besluit van 8 februari 2012 te herroepen. Hij voert hiertoe aan dat na inwerkingtreding van het bestemmingsplan geen dwangsommen meer kunnen verbeuren.
8.1. Het college heeft zich in het besluit van 18 december 2012 terecht op het standpunt gesteld dat het bevoegd is handhavend op te treden tegen een overtreding van het voorbereidingsbesluit van 5 juli 2011 omdat dit besluit ten tijde van het besluit van 18 december 2012 in werking was en dit eerst is vervallen na inwerkingtreding van het bestemmingsplan op 8 januari 2013. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat ten tijde van het besluit van 18 december 2012 het voorbereidingsbesluit van 5 juli 2011 is overtreden doordat het gebruik van de woning is gewijzigd in de verhuur van zelfstandig bewoonbare appartementen. Het betoog van [appellant] dat het college niet heeft onderkend dat door het verwijderen van de sloten op de deuren de etages voor alle bewoners toegankelijk zijn en derhalve sprake is van kamergewijze verhuur, faalt. De door [appellant] voor elke verdieping afzonderlijk aangebrachte woonvoorzieningen maken dat het gebruik van het pand is gericht op het verhuren van zelfstandige wooneenheden in de vorm van appartementen.
Het betoog van [appellant] dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden ten tijde van het besluit van 18 december 2012 omdat volgens [appellant] geen sprake is van strijdigheid met het op 8 januari 2013 in werking getreden bestemmingsplan "Boschveld" behoeft geen bespreking, nu het college gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bevoegd was handhavend op te treden tegen het wijzigen van het gebruik na de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit.
Het betoog faalt.
9. De Afdeling verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van 18 december 2012 ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen;
II. verklaart het tegen het besluit van 18 december 2012 ingestelde beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
357-700.