ECLI:NL:RVS:2013:1162

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
201304896/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M. Vlasblom
  • B.P. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een raadslid in verband met ingezetenschap

In deze zaak, uitgesproken op 18 september 2013, gaat het om de geschiktheid van [appellant sub 1] als lid van de gemeenteraad van Arnhem. De voorzitter van de raad had [appellant sub 1] op 29 maart 2013 gewaarschuwd dat hij niet voldeed aan de vereisten voor het lidmaatschap, omdat hij niet als ingezetene van de gemeente Arnhem kon worden beschouwd. [appellant sub 1] heeft deze waarschuwing aan de raad voorgelegd, maar de raad oordeelde op 22 april 2013 dat de waarschuwing terecht was gegeven. Hierop hebben zowel [appellant sub 1] als de politieke partij Nieuw Leefbaar Gelderland (NLG) beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2013 werd [appellant sub 1] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.E. Bosman, terwijl de raad werd vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam en mr. R.G.J.T. Kroes. De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat [appellant sub 1] ten tijde van de waarschuwing niet op het adres stond ingeschreven waar hij in de gemeentelijke basisadministratie stond geregistreerd. Hij had verklaard dat hij na zijn vrijlating uit detentie niet naar zijn woning in Arnhem was teruggekeerd en dat hij tijdelijk bij vrienden verbleef. De raad heeft echter aannemelijk gemaakt dat hij zijn woonplaats buiten Arnhem had, wat in strijd is met de vereisten voor het lidmaatschap van de raad.

De Raad van State heeft geoordeeld dat [appellant sub 1] niet had voldaan aan de verplichting om de raad op de hoogte te stellen van zijn gewijzigde woonomstandigheden. Het beroep van NLG werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het verschuldigde griffierecht niet tijdig hadden betaald. De Raad van State heeft de beroepen van beide partijen afgewezen, waarbij het beroep van [appellant sub 1] ongegrond werd verklaard en de raad in zijn oordeel werd bevestigd.

Uitspraak

201304896/1/A2.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1],
2. Nieuw Leefbaar Gelderland, gevestigd te Arnhem (hierna: NLG),
en
de raad van de gemeente Arnhem,
verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 29 maart 2013 heeft de voorzitter van de raad van de gemeente Arnhem [appellant sub 1] gewaarschuwd dat hij niet voldoet aan het vereiste voor het lidmaatschap van de raad dat hij ingezetene van de gemeente Arnhem is.
Bij schrijven van 7 april 2013 heeft [appellant sub 1] deze waarschuwing aan het oordeel van de raad onderworpen.
De raad heeft op 22 april 2013 geoordeeld dat de voorzitter van de raad terecht aan [appellant sub 1] een waarschuwing heeft gegeven.
Daartegen hebben [appellant sub 1] en NLG beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2013, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.E. Bosman, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en mr. R.G.J.T. Kroes, werkzaam bij de gemeente Arnhem, zijn verschenen.
Overwegingen
Beroep NLG
1. NLG is voor het door haar ingediende beroep griffierecht verschuldigd. Bij aangetekend verzonden brief van 17 juni 2013 is NLG op de verschuldigdheid daarvan gewezen. Daarbij is medegedeeld dat in verband met een versnelde behandeling van de zaak geen tweede termijn voor betaling van het griffierecht wordt geboden en dat, als het verschuldigde bedrag niet op de vermelde datum is ontvangen, het beroep reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen.
Het verschuldigde bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juni 2013, op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant betaald op het adres van de Raad van State. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat NLG in verzuim is geweest.
Het beroep van NLG is niet-ontvankelijk.
Beroep [appellant sub 1]
2. Ingevolge artikel 2 van de Gemeentewet wordt in deze wet onder ingezetenen verstaan: zij die hun werkelijke woonplaats in de gemeente hebben.
Ingevolge artikel 3 worden zij die als ingezetene met een adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: GBA) van een gemeente voor de toepassing van deze wet, behoudens bewijs van het tegendeel, geacht werkelijke woonplaats te hebben in die gemeente.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, is voor het lidmaatschap van de raad vereist dat men ingezetene van de gemeente is.
Ingevolge artikel X 1, eerste lid, van de Kieswet houdt een lid van een vertegenwoordigend orgaan op lid te zijn, zodra onherroepelijk is komen vast te staan dat hij een van de vereisten voor het lidmaatschap niet bezit of dat hij een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult.
Ingevolge artikel X 5, eerste lid, geeft een lid van de gemeenteraad, wanneer hij komt te verkeren in een van de gevallen, genoemd in het eerste lid van artikel X 1, hiervan kennis aan de raad, met vermelding van de reden.
Ingevolge het tweede lid waarschuwt de voorzitter van de raad, indien de kennisgeving niet is gedaan en hij van oordeel is, dat een lid van de gemeenteraad verkeert in een van de gevallen, genoemd in het eerste lid van artikel X 1, de belanghebbende schriftelijk.
Ingevolge het derde lid staat het deze vrij de zaak uiterlijk op de achtste dag na de dagtekening van de in het tweede lid bedoelde waarschuwing aan het oordeel van de raad te onderwerpen.
Ingevolge artikel X 9, gelezen in verbinding met artikel D 9, kan een belanghebbende tegen een besluit als bedoeld in artikel X 5, derde lid, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3. [appellant sub 1] betoogt dat de raad heeft miskend dat zijn voorzitter niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer zijn werkelijke woonplaats in Arnhem heeft. In de eerste plaats moet hij geacht worden ingezetene te zijn van de gemeente, nu hij met zijn adres is ingeschreven in het GBA van de gemeente Arnhem. Vanwege bedreigingen heeft hij noodgedwongen een zwervend bestaan moeten leiden. Hij verbleef bij vrienden die in Arnhem woonden. Uit het onderzoeksrapport van 29 maart 2013, dat aan de waarschuwing ten grondslag ligt, blijkt volgens [appellant sub 1] niet dat hij ook daadwerkelijk in de door hem gehuurde antikraakpanden buiten Arnhem woonde of verbleef.
3.1. Niet in geschil is dat [appellant sub 1] ten tijde van belang in de GBA op het adres [locatie] te Arnhem stond ingeschreven. [appellant sub 1] heeft in zijn brief van 7 april 2013 aan de raad en in zijn beroepschriften van 22 mei 2013 en 13 juni 2013 alsmede ter zitting verklaard dat hij - samengevat weergegeven - na zijn vrijlating uit detentie op 18 november 2011 niet naar zijn woning in Arnhem is teruggekeerd. Nu hij zelf heeft verklaard dat hij niet op het adres woonde waarop hij in de GBA stond ingeschreven, komt aan die inschrijving geen gewicht meer toe en geldt niet langer het op die inschrijving gebaseerde wettelijk vermoeden dat hij Arnhem als zijn woonplaats heeft.
De raad heeft met het onderzoeksrapport van 29 maart 2013, waarin, onbestreden door [appellant sub 1], is geconcludeerd dat [appellant sub 1] in de periode hier van belang een kraakpand in Dordrecht en twee kraakpanden in Ulft heeft gehuurd, tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat [appellant sub 1] zijn woonplaats buiten de gemeente Arnhem had.
Dat hij bij vrienden en familie in Arnhem verbleef, heeft hij niet door het overleggen van de namen en adressen van die personen aannemelijk gemaakt. Aan zijn stelling dat hij die gegevens niet heeft kunnen overleggen vanwege de veiligheidsrisico’s voor hem en de personen die hem onderdak boden, kan niet de waarde worden gehecht die hij eraan toegekend wil zien. Daarbij is van belang dat hij die risico’s, die niet in relatie staan tot zijn politieke activiteiten, niet aannemelijk heeft gemaakt en voorts tot een minimum had kunnen beperken door die gegevens onder voorbehoud van geheimhouding aan de raad aan te bieden.
De raad heeft aldus terecht geoordeeld dat de voorzitter van de raad terecht [appellant sub 1] heeft gewaarschuwd dat hij niet voldoet aan het voor het lidmaatschap van de raad vereiste dat hij ingezetene is van de gemeente Arnhem.
Het betoog faalt.
4. [appellant sub 1] betoogt voorts dat, voor zover al moet worden aangenomen dat hij zijn feitelijke woonplaats buiten de gemeente Arnhem had, de voorzitter van de raad ervan op de hoogte was dat hij vanwege bedreigingen niet in zijn eigen woning kon verblijven. Daarmee moet ook de raad worden geacht kennis te hebben van deze omstandigheid. Om die reden kan hem niet worden tegengeworpen dat hij geen kennisgeving aan de raad heeft gedaan dat hij niet voldeed aan een van de wettelijke vereisten voor het raadslidmaatschap.
4.1. [appellant sub 1] had, ingevolge artikel X 5, eerste lid, van de Kieswet, op het moment dat hij niet meer voldeed aan het vereiste voor het lidmaatschap van de raad van de gemeente Arnhem dat hij ingezetene is van die gemeente, hiervan eigener beweging een expliciete, aan de raad gerichte, kennisgeving moeten doen. Dat heeft hij nagelaten. Dat de voorzitter van de raad ervan op de hoogte zou zijn geweest dat hij vanwege bedreigingen niet in zijn woning kon verblijven, maakt niet dat [appellant sub 1] niet langer gehouden was die kennisgeving te doen.
Het betoog faalt.
5. De stelling van [appellant sub 1] dat het onderzoek naar zijn werkelijke woonplaats een door oneigenlijke motieven ingegeven politiek besluit is, heeft hij niet met gegevens of bescheiden gestaafd. De Afdeling gaat daarom aan die stelling voorbij.
6. Het betoog van [appellant sub 1] dat, voor zover al moet worden aangenomen dat hij zijn feitelijke woonplaats buiten de gemeente Arnhem had, dit geen invloed heeft gehad op de uitoefening van zijn raadslidmaatschap, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu artikel 10, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat voor het lidmaatschap van de raad is vereist dat men ingezetene van de gemeente is.
7. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van Nieuw Leefbaar Gelderland niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
362-705.