ECLI:NL:RVS:2013:1158

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
201210070/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een referente tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 26 september 2012 het beroep van de referente ongegrond verklaarde. De referente had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor haar vier minderjarige kinderen, maar deze aanvraag werd door de minister van Buitenlandse Zaken op 9 juni 2011 afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de referente en de vreemdelingen ongegrond bij besluit van 13 maart 2012. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de feitelijke gezinsband tussen de referente en de vreemdelingen was verbroken, omdat de kinderen na haar vertrek uit Somalië in andere gezinnen waren opgenomen. De referente ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de rechtbank deze situatie niet correct had beoordeeld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had de uitspraak van 26 september 2012 vernietigd, omdat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de gezinsband daadwerkelijk was verbroken. De Afdeling oordeelde dat de grief van de referente slaagde en dat het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 13 maart 2012 vernietigd moest worden wegens strijd met de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de referente. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 september 2013.

Uitspraak

201210070/1/V1.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de referente],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 26 september 2012 in zaak nr. 12/11971 in het geding tussen:
de referente en vier minderjarige kinderen (hierna: de vreemdelingen)
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft de minister het daartegen door de referente en de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 september 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de referente ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de referente hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De referente klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de feitelijke gezinsband tussen haar en de vreemdelingen is verbroken nu zij na haar vertrek uit Somalië zijn opgenomen in andere gezinnen. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de enkele omstandigheid dat de vreemdelingen na haar vertrek uit Somalië zijn opgevangen door andere personen niet met zich brengt dat zij zijn opgenomen in andere gezinnen.
2.1. De aldus opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 10 oktober 2012 in zaak nr. 201112315/1/V1) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Grief 2 behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de referente tegen het besluit van 13 maart 2012 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit moet, gelet op hetgeen onder 2.1 is overwogen, worden vernietigd wegens strijd met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 26 september 2012 in zaak nr. 12/11971;
III. verklaart het in die zaak door de referente ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 13 maart 2012, kenmerk 0911-03-1357;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de referente in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de referente het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
620-716