201210070/1/V1.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de referente],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 26 september 2012 in zaak nr. 12/11971 in het geding tussen:
de referente en vier minderjarige kinderen (hierna: de vreemdelingen)
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juni 2011 heeft de minister een aanvraag van de vreemdelingen om hun een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 maart 2012 heeft de minister het daartegen door de referente en de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 september 2012 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de referente ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de referente hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De referente klaagt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de feitelijke gezinsband tussen haar en de vreemdelingen is verbroken nu zij na haar vertrek uit Somalië zijn opgenomen in andere gezinnen. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de enkele omstandigheid dat de vreemdelingen na haar vertrek uit Somalië zijn opgevangen door andere personen niet met zich brengt dat zij zijn opgenomen in andere gezinnen.
2.1. De aldus opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van 10 oktober 2012 in zaak nr. 201112315/1/V1) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt.
3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Grief 2 behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de referente tegen het besluit van 13 maart 2012 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit moet, gelet op hetgeen onder 2.1 is overwogen, worden vernietigd wegens strijd met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. De staatssecretaris moet op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 26 september 2012 in zaak nr. 12/11971;
III. verklaart het in die zaak door de referente ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 13 maart 2012, kenmerk 0911-03-1357;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de referente in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de referente het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 388,00 (zegge: driehonderdachtentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
620-716