ECLI:NL:RVS:2013:1148

Raad van State

Datum uitspraak
18 september 2013
Publicatiedatum
18 september 2013
Zaaknummer
201208303/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.W.L. Loeb
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de bouw van een speelautomatenhal in Winschoten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 27 juli 2012 het beroep van appellant A niet-ontvankelijk verklaarde en het beroep van appellant C gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand liet. Het college van burgemeester en wethouders van Oldambt had op 28 februari 2012 een omgevingsvergunning verleend aan Funplaza Beheer B.V. voor de bouw van een speelautomatenhal met kantoorruimten en opslagvoorziening aan de Tramweg 2 en de Industrieweg 3 te Winschoten. De rechtbank oordeelde dat de ruimtelijke onderbouwing van het besluit onvoldoende was, maar dat de rechtsgevolgen in stand konden blijven omdat niet aannemelijk was dat de bestemming van het perceel zou worden gerealiseerd.

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld, waarbij zij betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen belanghebbenden zijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 juli 2013 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellant A geen belanghebbende is, omdat zij geen eigenaar is van het perceel. De rechtbank heeft ook terecht de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat appellant C geen bouwwerk heeft gerealiseerd voor de exploitatie van een speelautomatenhal en de exploitatievergunning voor haar gronden is ingetrokken.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de belangen van appellanten voldoende zijn meegewogen. De Afdeling concludeert dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, ondanks de bezwaren van appellanten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201208303/1/A1.
Datum uitspraak: 18 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] en [appellant C], beide gevestigd te Heerhugowaard (hierna: [appellanten]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 juli 2012 in zaak nr. 12/401 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldambt.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2012 heeft het college aan Funplaza Beheer B.V. (hierna: Funplaza) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een speelautomatenhal met kantoorruimten en opslagvoorziening aan de Tramweg 2 en de Industrieweg 3 te Winschoten (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 27 juli 2012 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door [appellant C] daartegen ingestelde beroep gegrond, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Funplaza een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Funplaza en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2013, waar [appellanten], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door H. van der Poel en H.R. Hommes, beiden werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Funplaza, vertegenwoordigd door mr. J. Wassink, advocaat te Kerkdriel, gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in werking getreden. Uit artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van deel C volgt dat, nu de aangevallen uitspraak vóór 1 januari 2013 bekend is gemaakt, deze moet worden beoordeeld aan de hand van het recht, zoals dit vóór inwerkingtreding van deze wet gold.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Winschoten" rust op het perceel de bestemming "Cultuur en Ontspanning" met de nadere aanduidingen "(dh)", "(dv)" en "(h)".
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de planregels zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van cultuur en ontspanning, sociaal-culturele dienstverlening, creativiteits- en educatieve instellingen.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder h, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van een speelautomatenhal/kinderspeelhal, voor zover zij nader zijn aangeduid met "(sh)".
3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan bestaat.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd, indien die activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid wordt in gevallen, als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een om verlening van een vergunning voor een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd, indien verlening ervan met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, voor zover thans van belang, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
4. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat op de plankaart voor het perceel de nadere aanduiding "(sh)" ontbreekt. Het college is, om realisering ervan toch mogelijk te maken, met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3o, bij het besluit van 28 februari 2012 van het bestemmingsplan afgeweken.
5. [appellant A] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat zij geen belanghebbende is, heeft miskend dat zij aandeelhouder en statutair bestuurder is van Financieringsmaatschappij Eibergen B.V. en deze vennootschap de statutaire bestuurder is van [appellant C]. Verder heeft zij aan [appellant C] een geldlening verstrekt voor de ontwikkeling van een leisurecentrum op het perceel van [appellant C] aan de [locatie C], aldus [appellant A].
5.1. De rechtbank heeft [appellant A] met juistheid geen belanghebbende bij het in beroep bestreden besluit geacht. Hiertoe heeft zij terecht in aanmerking genomen dat [appellant A] geen eigenaar is van het perceel aan de [locatie C], zij weliswaar aandeelhoudster en statutair bestuurder is van de Financieringsmaatschappij Eibergen B.V, doch deze vennootschap slechts bestuurder is van [appellant C].
Het betoog faalt.
6. De rechtbank heeft het besluit van 28 februari 2012 vernietigd, omdat in de ruimtelijke onderbouwing ervan van 4 november 2011 onvoldoende aandacht is besteed aan de betekenis van de aan Funplaza Winschoten B.V. op 29 augustus 2009 verleende exploitatievergunning voor de uit de "Speelautomatenhallenverordening gemeente Oldambt" voortvloeiende beperking van maximaal één toegestane speelautomatenhal in Winschoten. Zij heeft de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten, omdat de ruimtelijke onderbouwing voor het overige aan de daaraan te stellen eisen voldoet en niet aannemelijk is dat de bestemming, die ingevolge het bestemmingsplan "Centrum Winschoten" op het perceel van [appellant C] ligt, zal worden gerealiseerd en de bij besluit van 28 februari 2012 verleende omgevingsvergunning de realisering van een speelautomatenhal wel mogelijk maakt.
7. [appellant C] betoogt dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat niet aannemelijk is gemaakt dat gedurende tien jaar geen gebruik van haar gronden zal worden gemaakt voor de exploitatie van een speelautomatenhal en die gronden in het bestemmingsplan als enige bestemd zijn voor de ontwikkeling van leisure- en ontspanningsfuncties in de vorm van een speelautomatenhal. Verder is ingevolge de "Speelautomatenhallenverordening gemeente Oldambt" slechts één speelautomatenhal in de gemeente toegestaan en heeft het college onvoldoende rekening gehouden met haar belangen. Voorts is het bouwplan in strijd met de Structuurvisie 2004 van de voormalige gemeente Winschoten, omdat daarin de speelautomatenhal op haar gronden is voorzien en het bouwplan, gelet hierop, een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, aldus [appellant C].
7.1. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het besluit van 28 februari 2012 terecht in stand gelaten en daartoe in aanmerking genomen dat [appellant C] geen bouwwerk, waarin een speelautomatenhal kan worden geëxploiteerd, op haar perceel heeft gerealiseerd. Voorts heeft zij terecht in aanmerking genomen dat de exploitatievergunning die betrekking had op de gronden van [appellant C] bij besluit van 23 mei 2012 is ingetrokken en bij dat besluit tevens aan Funplaza Winschoten B.V. een exploitatievergunning is verleend voor het perceel. Voorts heeft de rechtbank in dit verband terecht overwogen dat hetgeen [appellant C] ten aanzien van de voormelde exploitatievergunning heeft aangevoerd achterhaald is, reeds nu zij bij aanwending van de bevoegdheid tot het in stand laten van de rechtsgevolgen dient uit te gaan van de feiten en omstandigheden op het moment van de uitspraak en het dan geldende recht en het besluit van 23 mei 2012 ten tijde van de uitspraak was genomen. Dat het besluit nog niet in rechte onaantastbaar is, betekent niet dat de rechtbank daarom de rechtsgevolgen van het besluit van 28 februari 2011 ten onrechte in stand heeft gelaten. Voorts heeft [appellant C] ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij tot op heden geen andere onderneming heeft kunnen vinden om een speelautomatenhal op haar gronden te exploiteren. Gelet hierop en nu de enige exploitatievergunning niet langer op die gronden betrekking heeft, heeft de rechtbank bij het oordeel dat de belangen van [appellant C] voldoende in de afweging zijn betrokken terecht in aanmerking genomen dat niet aannemelijk is gemaakt dat een speelautomatenhal op haar gronden zal worden gerealiseerd. In dit verband is bovendien van belang dat, gelet op de doeleindenomschrijving van de bestemming van die gronden, die meer toestaat dan exploitatie van een speelautomatenhal, andere gebruiksmogelijkheden ter plaatse resteren.
In hetgeen [appellant C] ten aanzien van de Structuurvisie 2004 heeft aangevoerd heeft de rechtbank evenzeer terecht geen grond gezien om de rechtsgevolgen van het besluit niet in stand te laten, nu, wat daar verder van zij, daarin is vermeld dat het perceel bedoeld is voor een invulling op het gebied van leisure, ontspanning, cultuur, vermaak en evenementen, inclusief daarbij behorende ondergeschikte horeca en de structuurvisie zich ook overigens niet tegen exploitatie van een speelautomatenhal op het perceel verzet.
Het betoog faalt.
8. Het betoog van [appellant C] dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn, faalt ook. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat het bouwplan volgens de ruimtelijke onderbouwing en blijkens de bouwtekening, behorende bij het besluit van 28 februari 2012, voorziet in 45 parkeerplaatsen op eigen terrein en - naar tussen partijen niet in geschil is - ingevolge de Bouwverordening slechts 33 parkeerplaatsen vereist zijn. Dat deze parkeerplaatsen niet op eigen terrein zijn voorzien, zoals [appellant C] stelt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt.
9. [appellant C] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat een privaatrechtelijke belemmering aan verlening van de omgevingsvergunning in de weg stond. Zij voert hiertoe aan dat Funplaza Winschoten B.V. met haar een huurovereenkomst heeft gesloten voor de exploitatie van een speelautomatenhal op haar gronden.
9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 oktober 2012 in zaak nr. 201200094/1/A1), is voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat vereist dat die belemmering evident is.
Dat, als gesteld, tussen Funplaza Winschoten B.V. en [appellant C] is overeengekomen dat Funplaza Winschoten B.V. een speelautomatenhal op de gronden van [appellant C] zal exploiteren, betekent niet dat een evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat en het college daarom geen omgevingsvergunning mocht verlenen.
Het betoog faalt.
10. Verder betoogt [appellant C] dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en het bouwplan economisch niet uitvoerbaar is. Zij voert hiertoe aan dat een grondexploitatieovereenkomst, als bedoeld in artikel 6.24, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), ontbreekt en geen zakelijke beschrijving is gegeven van de inhoud van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente Oldambt en Funplaza.
10.1. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de raad een exploitatieplan vast voor gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorzien.
Ingevolge het tweede lid kan de raad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
Ingevolge artikel 6.24, derde lid, van de Wro wordt van de overeenkomst binnen twee weken na het sluiten daarvan door het college van burgemeester en wethouders kennis gegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag, - nieuws of huis-aan-huisblad.
Ingevolge artikel 6.2.12 van het Besluit ruimtelijke ordening legt het college van burgemeester en wethouders binnen twee weken na het sluiten van een overeenkomst, als bedoeld in artikel 6.24 van de wet, een zakelijke beschrijving van de inhoud van de overeenkomst ter inzage.
10.2. De rechtbank heeft in hetgeen [appellant C] ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van het plan heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het besluit van 28 februari 2012 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid. Hierbij is van belang dat op 24 oktober 2011 tussen Funplaza en de gemeente een overeenkomst, als bedoeld in artikel 6.24, derde lid, van de Wro, is gesloten en daarvan kennis is gegeven in een huis-aan-huisblad en een zakelijke beschrijving van de inhoud ervan vanaf 9 december 2011 ter inzage heeft gelegen.
Ook dit betoog faalt.
11. Het door [appellanten] ingestelde hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 september 2013
357-700.