ECLI:NL:RVS:2013:1145

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
201306447/2/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsingsplan ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 4 september 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, waaronder verzoekster A, tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 18 juni 2013, betreft de vaststelling van een plaatsingsplan voor ondergrondse restafvalcontainers (ORAC's) in de wijk Visserijbuurt te Den Haag. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de locaties die zijn aangewezen voor de plaatsing van deze containers, met name in de Rusthoekstraat. Tijdens de zitting op 20 augustus 2013 zijn de verzoeken behandeld, waarbij zowel de verzoekers als vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is voor verzoeker H en verzoeker I, omdat zij geen partij zijn in de hoofdzaak. De voorzitter heeft verder vastgesteld dat het college de randvoorwaarden voor de plaatsing van de ORAC's in acht heeft genomen en dat de gekozen locaties in de Rusthoekstraat niet onredelijk zijn. De argumenten van de verzoekers over parkeerdruk en verkeersveiligheid zijn door het college weerlegd, en de voorzitter concludeert dat er geen grond is om de aanwijzing van de locaties te betwisten. De voorzitter heeft het verzoek van verzoekster A en anderen afgewezen, met uitzondering van de niet-ontvankelijkheid van verzoeker H en verzoeker I.

De uitspraak benadrukt dat de voorzitter van de Raad van State een voorlopig oordeel geeft dat niet bindend is in de bodemprocedure. De beslissing van de voorzitter is dus een tijdelijke maatregel en biedt geen definitieve oplossing voor de bezwaren van de verzoekers. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 september 2013.

Uitspraak

201306447/2/A4.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoekster A] en anderen, allen wonend te Den Haag, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Visserijbuurt te Den Haag.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekster A], [verzoeker B] en [verzoeker C], [verzoeker D] en [verzoekster E], [verzoeker F], [verzoeker G] en [verzoeker H] beroep ingesteld.
[verzoeker H] heeft zijn beroep ingetrokken.
[verzoekster A], [verzoeker B], [verzoeker F], [verzoeker G], [verzoeker D], [verzoeker H] en [verzoeker I] hebben de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar [verzoeker D] en [verzoekster A] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker I], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en S.F. Lakhichand, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Ingevolge artikel 8:81, tweede lid, van de Awb kan een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan door een partij in de hoofdzaak.
[verzoeker H] heeft zijn beroep ingetrokken en [verzoeker I] heeft geen beroep ingesteld, zodat zij geen partij in de hoofdzaak zijn. Voor zover het verzoek door hen is gedaan, is het niet-ontvankelijk.
3. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 onder meer de Visserijbuurt (buurt nr. 4) aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik moet gaan worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC's aan de overzijde van Rusthoekstraat 23 (locatie 04-15A), tussen Rusthoekstraat 37 en 39 (locatie 04-17) en bij de kruising met de Kanaalweg (locatie 04-21B) ter hoogte van de ingang van het gebouw Rusthoekstraat 2 t/m 22.
3.1. Bij het plaatsingsplan heeft het college de - als beleidsregels aan te merken - randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!)
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!)
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.
3.2. Niet betwist is dat het college deze randvoorwaarden ten grondslag mocht leggen aan het plaatsingsplan.
4. De informatieve brief van het college van 25 juli 2013, waarin wordt aangekondigd wanneer de werkzaamheden voor het plaatsen van de ORAC's zullen starten, staat in het geding in de hoofdzaak niet ter beoordeling. Het bevat geen op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van de Awb waartegen rechtsmiddelen openstaan. Het besluit van 8 november 2011 tot het aanwijzen van de Visserijbuurt als een van de buurten waar van ORAC's gebruik zal worden gemaakt, staat in dat geding evenmin ter beoordeling. Tegen dit besluit hebben afzonderlijke rechtsmiddelen opengestaan. In het geding in hoofdzaak staat slechts ter beoordeling of het college bij het besluit van 18 juni 2013, ter uitvoering van het besluit van 8 november 2011, in redelijkheid de locaties 04-15A, 04-17 en 04-21B heeft kunnen aanwijzen als locaties voor de plaatsing van elk twee ORAC's. Voor zover [verzoekster A] en anderen gronden hebben aangevoerd die zijn gericht tegen de inhoud van de brief van het college van 25 juli 2013 en tegen de keuze voor het gebruik van ORAC's in de Visserijbuurt, kunnen deze naar het voorlopige oordeel van de voorzitter dan ook niet slagen.
5. [verzoekster A] en anderen betogen dat het aanwijzen van de Visserijbuurt als een van de buurten waar van ORAC's gebruik zal worden gemaakt onverlet laat dat voor specifieke straten een uitzondering kan worden gemaakt. Zij wijzen in dit verband op het Belgisch Park, waarvan een deel niet van ORAC's wordt voorzien en het Van Stolkpark, dat in het geheel niet van ORAC's wordt voorzien.
5.1. De vergelijking met het Van Stolkpark gaat niet op omdat deze buurt in het besluit van 8 november 2011 niet is aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik zal worden gemaakt. Ten aanzien van het uitgezonderde deel van het Belgisch Park heeft het college in de van het besluit deel uitmakende Nota van antwoord op de zienswijzen en ter zitting toegelicht dat in het gedeelte van die wijk waar geen ORAC's zullen worden geplaatst, anders dan in de Rusthoekstraat en de directe omgeving, het afval slechts volgens één methode wordt ingezameld. De gemaakte uitzondering voor een deel van het Belgisch Park levert dan ook geen grond op voor het oordeel dat het college ook voor de Rusthoekstraat een uitzondering op de plaatsing van ORAC's, zoals bepaald in het besluit van 8 november 2011, had moeten maken.
6. [verzoekster A] en anderen betogen dat de parkeerdruk in de Rusthoekstraat hoger dan 90% is. Overeenkomstig gemeentelijk beleid dient het college volgens hen onder die omstandigheid af te zien van aanwijzing van locaties in de straat voor de plaatsing van ORAC's.
6.1. In de Nota van antwoord heeft het college toegelicht dat de parkeerdruk op wijkniveau wordt beoordeeld en dat de parkeerdruk in de Visserijbuurt na de plaatsing van ORAC's niet zal stijgen boven de norm van 90%. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college de parkeerdruk niet op wijkniveau heeft mogen beoordelen.
7. [verzoekster A] en anderen betogen dat hulpdiensten door de ORAC's meer moeite zullen hebben de Rusthoekstraat te bereiken. Voorts is de Rusthoekstraat volgens hen ongeschikt voor het legen van ORAC's, omdat de inzamelwagen door de beperkte ruimte in de straat schade zal kunnen veroorzaken aan geparkeerde auto's. Bovendien zal het legen van ORAC's door de inzamelwagen volgens hen tot opstoppingen in de straat leiden, omdat de inzamelwagen de doorgang blokkeert.
7.1. In de Nota van antwoord heeft het college toegelicht dat de inzamelwagen alle straten waar ORAC's zijn voorzien is doorgereden, waarbij geen logistieke knelpunten zijn gebleken. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het legen van de ORAC's leidt tot zodanig negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en een zodanig risico op schade, dat het college op grond daarvan had moeten afzien van het aanwijzen van locaties voor ORAC's in de Rusthoekstraat. Daarbij neemt de voorzitter mede in aanmerking dat niet is gebleken dat het legen van ORAC's in dit verband tot grotere negatieve gevolgen leidt dan het ophalen van veelal in minicontainers aangeboden restafval door een inzamelwagen zoals dat thans plaatsvindt.
8. [verzoekster A] en anderen betogen dat de aanwijzing van de drie in geding zijnde locaties in de Rusthoekstraat, die mede met het oog op restafval van bewoners van omliggende straten is geschied, een onevenredige belasting voor de karakteristieke en kleinschalige Rusthoekstraat meebrengt. Zij bepleiten het laten vervallen van een of meer van de bedoelde locaties, met name locatie 04-15A of locatie 04-17. Bij het vervallen van locatie 04-17 zullen de locaties 04-16 in de Symonszstraat en 04-21B aan de behoefte kunnen voldoen, aldus [verzoekster A] en anderen.
8.1. In de Nota van antwoord heeft het college toegelicht dat de te verwachten stank- en geluidhinder als gevolg van de ORAC's en de invloed van de ORAC's op het straatbeeld beperkt is. [verzoekster A] en anderen hebben het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Aan de omstandigheid dat de drie locaties zich alle in of vlak bij de Rusthoekstraat bevinden, terwijl in diverse straten in de omgeving geen of minder locaties zijn aangewezen, komt dan ook niet het gewicht toe dat [verzoekster A] en anderen daaraan toegekend willen zien.
Locatie 04-15A is door het college aangewezen in reactie op ingebrachte zienswijzen, waarin verschuiving van de in het ontwerp-plaatsingsplan aangewezen locatie 04-15 is bepleit en waarbij locatie 04-15A tot de voorgestelde alternatieven behoorde. In de Nota van antwoord heeft het college toegelicht dat de andere voorgestelde alternatieven niet uitvoerbaar zijn in verband met ondergrondse kabels en leidingen en omdat een van de voorgestelde locaties op particulier terrein is gesitueerd. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college, gelet op de randvoorwaarden, niet tot aanwijzing van locatie 04-15A mocht overgaan.
In de Nota van antwoord en ter zitting heeft het college voorts toegelicht dat locatie 04-17 niet kan vervallen, mede gelet op de maximale loopafstand naar ORAC's voor bewoners van de Kanaalweg. Het heeft toegelicht dat de Kanaalweg een doorgaande route voor openbaar vervoer vormt en daarom niet geschikt is voor plaatsing van ORAC's. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het college, gelet op de randvoorwaarden, niet tot aanwijzing van locatie 04-17 mocht overgaan.
9. Het verzoek van [verzoeker H] en [verzoeker I] is niet-ontvankelijk. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek van [verzoekster A] en anderen om het treffen van een voorlopige voorziening, voor zover het ontvankelijk is, af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek, voor zover gedaan door [verzoeker H] en [verzoeker I], niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek van [verzoekster A] en anderen voor het overige af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
492-727.