ECLI:NL:RVS:2013:1138

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
201307448/1/A3 en 201307448/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. Nell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerplaats door college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 september 2013 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellante], die een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats had ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer had op 5 september 2012 deze aanvraag afgewezen. Het bezwaar van [appellante] tegen deze afwijzing werd op 21 maart 2013 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde op 31 juli 2013 deze beslissing, waarop [appellante] hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft de zaak op 29 augustus 2013 behandeld. In de overwegingen werd vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was voor de beoordeling. De voorzitter oordeelde dat het college bij de afwijzing van de aanvraag terecht had gekeken naar de loopafstand van [appellante], die door een keuringsarts op minimaal 150 meter was vastgesteld. Het college hanteert beleid waarbij aanvragen voor gehandicaptenparkeerplaatsen alleen worden ingewilligd als de loopafstand minder dan 50 meter is, of als er bij een loopafstand van 50 tot 200 meter uit parkeeronderzoek blijkt dat een parkeerplaats noodzakelijk is.

[appellante] voerde aan dat het medisch onderzoek en het parkeeronderzoek onzorgvuldig waren. De rechtbank oordeelde echter dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat het college van een onjuiste maximale actieradius was uitgegaan. De overgelegde medische informatie werd door de rechtbank als onvoldoende beoordeeld. De voorzitter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201307448/1/A3 en 201307448/2/A3.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) en (met toepassing van artikel 8:86 van die wet) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zoetermeer,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2013 in zaak nr. 13/3298 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2012 heeft het college een aanvraag van [appellante] om toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2013 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2013 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 augustus 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [moeder] is verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer moet de plaatsing van het bord E6, als bedoeld in bijlage 1, behorende bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, krachtens een verkeersbesluit geschieden.
Bord E6 ziet op de omschrijving van een gehandicaptenparkeerplaats.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen, betrekking hebbend op gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken, voert het college beleid dat ertoe strekt dat verzoeken van bestuurders met een maximale loopafstand van minder dan 50 m worden ingewilligd. Bestuurders met een maximale loopafstand van 50 - 200 m komen slechts in aanmerking voor toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats, indien uit parkeeronderzoek blijkt dat dit noodzakelijk is. Alleen als de parkeerdruk hoog is, zal het verzoek worden toegewezen. Bij een loopafstand van meer dan 200 m worden volgens het gevoerde beleid geen gereserveerde parkeerplaatsen uitgegeven.
3. [appellante] heeft om toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats verzocht in verband met haar fysieke beperkingen wegens een erfelijke aandoening.
4. Aan het besluit van 21 maart 2013 heeft het college ten grondslag gelegd dat de noodzaak van een gehandicaptenparkeerplaats voor haar niet is komen vast te staan. Daartoe heeft het in aanmerking genomen dat de loopafstand van [appellante] door de keuringsarts is vastgesteld op minimaal 150 m en parkeren binnen de opgegeven loopafstand geen probleem is.
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het medisch onderzoek en het parkeeronderzoek onzorgvuldig zijn geweest. Zij is door haar aandoening bepaalde dagen niet in staat om zelfs maar een paar stappen te zetten. Voorts is de parkeervoorziening binnen de opgegeven loopafstand alleen op werkdagen onderzocht en niet in de avonduren en het weekend.
6. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellante] met het in beroep aangevoerde niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college van een onjuiste maximale actieradius is uitgegaan en ten onrechte heeft aangenomen dat binnen een straal van 150 m van haar woning niet voldoende parkeerruimte voorhanden is. De overgelegde brief van een kinderuroloog van 6 juni 2012 heeft de rechtbank terecht onvoldoende geacht om te oordelen dat het college niet van de juistheid van de medische rapportage van 20 augustus 2012 en de daarbij door de keuringsarts vastgestelde loopafstand van 150 m mocht uitgaan. Daartoe wordt in aanmerking genomen dat bij de beoordeling van de maximale actieradius mede is afgegaan op informatie van [appellante] en haar moeder. Voorts is de parkeerdruk op zaterdag en doordeweekse avonden in het parkeeronderzoek betrokken.
Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek van [appellante] om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek van [appellante] af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
597.