201306957/2/A4.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend te Den Haag,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoekster sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in de wijk Visserijbuurt te Den Haag.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beiden beroep ingesteld.
Bij dezelfde brieven als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. L. Bultman-den Haan, en [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. A.M.H. Dellaert, en het college, vertegenwoordigd door M. van der Helm en S.F. Lakhichand, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
1.1. Op 2 september 2013 heeft de Afdeling van het college een als beroepschrift te behandelen bezwaarschrift van [belanghebbende] ontvangen, gericht tegen hetzelfde besluit en dezelfde locatie als waartegen de beroepen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] zijn gericht. De voorzitter doet daarom niet onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak.
2. Bij besluit van 8 november 2011 heeft het college op grond van artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010 onder meer de Visserijbuurt (buurt nr. 4) aangewezen als buurt waar van ORAC's gebruik moet gaan worden gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van een plaatsingsplan, de concrete locaties aangewezen waar de ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee naast elkaar gelegen ORAC's op locatie 04-10, die is gelegen op een afstand van 2,2 m van de voorgevel van de woning van [verzoeker sub 2] aan de [locatie 1] en eveneens op korte afstand van de voorgevel van de naastgelegen woning van [verzoeker sub 1] aan de [locatie 2].
2.1. Bij het plaatsingsplan heeft het college de - als beleidsregels aan te merken - randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943 (hierna: de randvoorwaarden) gehanteerd. De randvoorwaarden houden in:
- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.
- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.
- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.
- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!)
- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen (kosten!)
- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.
- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.
2.2. Niet betwist is dat het college deze randvoorwaarden ten grondslag mocht leggen aan het plaatsingsplan.
3. [verzoeker sub 2] betoogt dat het college, bij de beoordeling van de gevolgen van de plaatsing van de ORAC's voor de parkeerdruk, ten onrechte slechts de gevolgen op wijkniveau heeft bezien en niet de gevolgen op straatniveau. Volgens hem had het college van plaatsing van ORAC's moeten afzien, gelet op de hoge parkeerdruk in de Cornelis Jolstraat.
3.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat parkeerdruk niet op straatniveau, maar op wijkniveau wordt bepaald, omdat niet elke straat afzonderlijk kan voorzien in voldoende parkeerruimte voor de aan die straat gelegen woningen. Voorts heeft het college onbetwist gesteld dat de parkeerdruk, die wordt bepaald aan de hand van de bezettingsgraad van de beschikbare parkeerplaatsen, na plaatsing van de ORAC's niet boven de 90% zal uitstijgen, in welk geval niet wordt uitgegaan van een parkeerprobleem.
Er is geen grond voor het oordeel dat het college aldus onjuiste maatstaven heeft aangelegd. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter heeft het college in de omstandigheid dat plaatsing van de ORAC's op locatie 04-10 leidt tot verlies van een parkeerplaats in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van de aanwijzing van die locatie.
4. [verzoeker sub 1] betoogt dat de Cornelis Jolstraat, waar aan beide zijden kan worden geparkeerd, te smal is om de ORAC's met een leegwagen te kunnen legen. Zij wijst in dit verband op de Kerklaan, die breder is dan de Cornelis Jolstraat, maar door het college ongeschikt is geacht voor het legen van ORAC's.
4.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de inzamelwagen voor het legen van de ORAC's niet breder is dan de inzamelwagen waarmee het huisvuil thans wordt opgehaald. Een testrit met een inzamelwagen voor het legen van ORAC's langs de ophaalroute heeft voor de Cornelis Jolstraat geen knelpunt aan het licht gebracht, aldus het college. Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college vanwege de breedte van de Cornelis Jolstraat had moeten afzien van de aanwijzing van locatie 04-10. Voorts heeft het college toegelicht dat de Kerklaan niet ongeschikt is bevonden voor de inzamelwagen voor het legen van ORAC's vanwege de breedte van de straat, maar vanwege de overhangende gevels langs de route in de Kerklaan, nu de inzamelwagens zijn voorzien van een kraan.
5. [verzoeker sub 1] betoogt dat in de Haringkade, Vijzelstraat en Sleepnetstraat vrijwel geen locaties zijn aangewezen en ook elders de maximale loopafstand niet in acht wordt genomen, zodat aanwijzing van locatie 04-10 in strijd is met het verbod van willekeur.
5.1. Ter zitting heeft het college de bij het plaatsingsplan behorende plankaart voor de Visserijbuurt getoond, tot welke buurt ook de Haringkade, Vijzelstraat en Sleepnetstraat behoren. Niet gebleken is dat de in de randvoorwaarden vermelde maximale loopafstand van 125 m niet in de gehele Visserijbuurt door het college in acht is genomen.
6. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat het college locatie 04-10 in redelijkheid niet had kunnen aanwijzen voor de plaatsing van ORAC's, nu deze locatie op zeer korte afstand van hun woningen is gelegen. Zij voeren in dit verband aan dat geluidoverlast is te verwachten van het gebruik en het legen van de ORAC's en dat de aanwezigheid van ORAC's leidt tot schending van privacy, tot vermindering van uitzicht en tot overlast als gevolg van het plaatsen van vuilnis naast de containers. [verzoeker sub 2] betoogt in dit verband dat zijn woning in waarde zal verminderen.
6.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening op een trottoir een doorgang van minimaal 1,5 m breed moet worden vrijgehouden en dat locatie 04-10 daarmee in overeenstemming is. Het heeft voorts toegelicht dat het gebruik van de ORAC's zelf nauwelijks geluidhinder veroorzaakt en het legen van de ORAC's, dat doordeweeks plaatsvindt tussen 7:00 en 22:00 uur, slechts vijf tot tien minuten duurt. Wat betreft geluidhinder en schending van privacy als gevolg van personen die restafval naar de ORAC's brengen, stelt het college zich op het standpunt dat geen wezenlijk onderscheid kan worden gemaakt met personen die ter plaatse gebruik zouden maken van een parkeerplaats. Verlies van uitzicht blijft volgens het college beperkt, nu de inwerpzuil slechts één meter boven de grond uitsteekt en geparkeerde auto's evenzeer uitzicht kunnen belemmeren. Gelet hierop acht het college waardedaling van de woning ook niet aannemelijk.
6.2. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van plaatsing van ORAC's nabij de voorgevels van hun woningen niettemin zodanig groot zijn, dat het college op grond daarvan had moeten afzien van de aanwijzing van die locatie. De vraag of en in hoeverre de woning van [verzoeker sub 2] in waarde daalt door de plaatsing van ORAC's, staat daarbij in het geding niet afzonderlijk ter beoordeling. Voor zover [verzoeker sub 2] meent dat daartoe aanleiding bestaat, staat het hem vrij een verzoek tot compensatie of schadevergoeding aan het college te richten.
7. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] vrezen dat het plaatsen van de ORAC's onder de grond en het legen daarvan tot schade aan hun woningen zal kunnen leiden, gelet op de geringe afstand tot de gevels.
7.1. Volgens het college is schade aan de woningen als gevolg van de plaatsing en het legen van ORAC's niet te verwachten. Het heeft ter zitting toegelicht dat gebruik wordt gemaakt van een stalen bak in een omkisting om een zo klein mogelijke ontgraving te realiseren, waardoor het risico op verschuivingen minimaal is. Hierbij wordt rekening gehouden met een minimale afstand van 1,2 m tot gevels, waaraan in dit geval wordt voldaan. Voorts heeft het college toegelicht dat bij de vele plaatsingen van ORAC's die al zijn geschied, van schade niet is gebleken.
7.2. Gelet op de toelichting van het college is niet aannemelijk geworden dat het risico op schade als gevolg van het plaatsen en het legen van de ORAC's zodanig groot is, dat het college op grond daarvan had moeten afzien van de aanwijzing van locatie 04-10. Indien als gevolg van de plaatsing of het legen van de ORAC's niettemin schade ontstaat, staat de mogelijkheid open om schadevergoeding te vorderen in een civiele procedure.
8. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren verder aan dat aanwijzing van locatie 04-10 niet noodzakelijk is met het oog op de loopafstanden naar en de capaciteit van omliggende ORAC's. Zij wijzen in dit verband op het inzamelpunt voor gescheiden afval bij de kruising van de Cornelis Jolstraat en de Haringkade (locatie 04-04B). Volgens hen kan worden aangenomen dat de hoeveelheid overig restafval zal verminderen door de komst van een container voor plastic afval, zodat voor ORAC's minder capaciteit benodigd is. Bovendien zal volgens hen intensiever gebruik worden gemaakt van de ORAC's die bij een dergelijk inzamelpunt worden geplaatst dan van de overige ORAC's. Wanneer tevens een extra ORAC op de locatie nabij de hoek van de Symonszstraat en de Pansierstraat (locatie 04-16) zou worden geplaatst, zou locatie 04-10 volgens hen dan ook kunnen vervallen.
8.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het laten vervallen van locatie 04-10 niet aanvaardbaar is. Ter zitting heeft het college toegelicht dat loopafstanden zonder deze locatie voor 40 woningen meer dan 75 m en voor vier woningen meer dan 125 m bedragen. Voorts heeft het zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgegaan van een vermindering van de benodigde capaciteit van ORAC's in geval een inzamelpunt voor plastic afval in de omgeving aanwezig is. Het stelt daartoe dat de praktijk leert dat men restafval ook dan naar de dichtstbijzijnde ORAC brengt. Bovendien is het scheiden van plastic afval niet verplicht, zodat niet kan worden uitgegaan van een afname van restafval. Daarbij acht het college plaatsing van een extra ORAC op locatie 04-16, waar thans reeds drie ORAC's zijn voorzien, ongewenst, omdat de doorgang van het verkeer tijdens het legen van de ORAC's wordt belemmerd en het legen van vier ORAC's ten minste twintig minuten in beslag neemt.
8.2. Gelet op hetgeen het college naar voren heeft gebracht, ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat het college in het door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] genoemde alternatief aanleiding had moeten vinden om af te zien van aanwijzing van locatie 04-10.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Kalter
voorzitter
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
492-727.