201306835/2/A1.
Datum uitspraak: 3 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A], [verzoeker B] en [verzoekster C] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Elst, gemeente Nunspeet,
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 juni 2013 heeft het college aan de gemeente Nunspeet omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van de Oostelijke Rondweg Nunspeet.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 augustus 2013, waar [verzoeker A], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A. van Werkhoven en ir. J.K. Muntinga, beiden werkzaam bij ingenieurs- en adviesbureau Witteveen + Bos, S.M. Kooistra en W. ten Veen, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. M.H.P Bullens, advocaat te Enschede, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Niet in geschil is dat op het bouwplan de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing is.
3. Evenmin in geschil is dat een deel van de beoogde rondweg is voorzien binnen het Natura 2000-gebied als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder n, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) de Veluwe en op bijna 3 km afstand van het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren.
4. Vaststaat dat ten behoeve van de voorziene rondweg een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) is aangevraagd en dat het ontwerp op 18 april 2013 ter inzage is gelegd, zodat geen verklaring van bedenkingen als bedoeld in artikel 47b, eerste lid, van de Nbw 1998 is vereist. Verder staat vast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland bij besluit van 19 juni 2013 ontheffing van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 van de Ruimtelijke Verordening Gelderland heeft verleend.
5. [verzoeker] betoogt onder meer dat dat de Nbw 1998 op voorhand aan de uitvoerbaarheid van de beoogde rondweg in de weg staat.
6. De voorzitter stelt voorop dat, nog daargelaten de vraag in hoeverre de Natuurbeschermingswet 1998 waar [verzoeker] zich op beroept kennelijk strekt tot bescherming van zijn belangen als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb, de vraag of de voor de uitvoering van het bouwplan benodigde vergunning op grond van de Nbw 1998 kan worden verleend aan de orde komt in een eventueel te voeren procedure op grond van de Nbw 1998. Niet vereist is dat de vergunning op grond van de Nbw 1998 voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning moet zijn verleend.
7. Het vorenstaande doet er evenwel niet aan af dat het college geen vergunning voor het bouwplan had kunnen verlenen indien het op voorhand had moeten inzien dat de Nbw 1998 aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.
8. In hetgeen [verzoeker] naar voren heeft gebracht kan naar voorlopig oordeel geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het college op voorhand had moeten inzien dat de Nbw 1998 aan de uitvoerbaarheid van de beoogde rondweg in de weg stond.
Daarbij is in aanmerking genomen dat het ingenieurs- en adviesbureau Witteveen + Bos (hierna: het adviesbureau) onderzoek heeft gedaan naar de vraag of de aanleg en ingebruikname van de beoogde rondweg mogelijk significant verstorende of verslechterende effecten heeft op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden Veluwe en Veluwerandmeren. Het adviesbureau heeft de resultaten van dit onderzoek neergelegd in de notitie "Passende beoordeling oostelijke rondweg Nunspeet" van april 2013 (hierna: de notitie). In het aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de notitie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet aan het besluit van 24 juni 2013 ten grondslag heeft mogen leggen.
9. Hetgeen [verzoeker] overigens naar voren heeft gebracht betreffende onder meer de uitkomsten van het verkeerskundig en akoestisch onderzoek, de houtopstanden, de landschappelijke inpassing, de alternatieven en de financiële uitvoerbaarheid biedt naar voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat het besluit van 24 juni 2013 in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de omgevingsvergunning niet mocht worden verleend.
10. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2013
543.