ECLI:NL:RVS:2013:1130

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
201302252/1/R6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijrees Zuid vastgesteld door de raad van de gemeente Almelo

Op 15 januari 2013 heeft de raad van de gemeente Almelo het bestemmingsplan "Nijrees Zuid" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de Stichting Nijreesweg beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 juli 2013 ter zitting behandeld. De Stichting, vertegenwoordigd door H.B. Nijkamp, H. Lindeboom en J.M.J. Soppe, betoogde dat het plan in strijd is met de Omgevingsverordening Overijssel 2009 en dat de raad niet heeft gereageerd op eerdere bezwaren van de buurt. De raad, vertegenwoordigd door ing. M.M. Weerink, verdedigde het bestemmingsplan en stelde dat het plan voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. De Afdeling overwoog dat de raad beleidsvrijheid heeft bij de vaststelling van bestemmingsplannen en dat de toetsing door de Afdeling terughoudend is. De Afdeling concludeerde dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan in strijd is met de wet en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voldoende behoefte is aan de woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt. De Afdeling verklaarde het beroep van de Stichting ongegrond en legde de proceskosten voor de Stichting niet op. De uitspraak werd gedaan op 11 september 2013.

Uitspraak

201302252/1/R6.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Nijreesweg?!, gevestigd te Almelo,
appellante,
en
de raad van de gemeente Almelo,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijrees Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2013, waar de Stichting, vertegenwoordigd door H.B. Nijkamp, H. Lindeboom en J.M.J. Soppe, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.M. Weerink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Met het plan biedt de raad bouwmogelijkheden voor maximaal 56 woningen, waarvan een aantal de geluidswerende functie van de thans aanwezige geluidswal kunnen overnemen. Het plangebied ligt ten zuiden van de Nijreessingel en ten noorden van de wijk ’t Nijrees.
Formele bezwaren
3. De Stichting betoogt dat een advies van de provincie ten onrechte niet met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd.
3.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met die diensten van de provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bro gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg is neergelegd.
3.2. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat het advies waar de Stichting op doelt de reactie van de provincie is in het kader van het vooroverleg ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro. Deze reactie is geen op het plan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs nodig is voor de beoordeling van het ontwerp als bedoeld in artikel 3:11, eerste lid, van de Awb. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat dit stuk bij het ontwerpbestemmingsplan had moeten worden gevoegd. Voorts is de uitkomst van het vooroverleg in paragraaf 9.2.2 van de plantoelichting neergelegd.
4. Voor zover de Stichting aanvoert dat de raad niet heeft gereageerd op een in 2007 verzonden brief waarin de buurt haar zorgen heeft geuit over de door de raad voorgenomen woningbouwplannen, overweegt de Afdeling dat deze brief enkele jaren voor aanvang van de onderhavige bestemmingsplanprocedure is verzonden en derhalve daarvan geen deel uitmaakt . Het uitblijven van een reactie van de raad op deze brief - wat daar ook van zij - kan geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.
Locatie
5. De Stichting betoogt dat het plan in strijd is met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: de Omgevingsverordening), omdat de inbreidingsmogelijkheden van Almelo niet zijn uitgewerkt.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de toepassing van de SER-ladder heeft plaatsgevonden in het kader van het Masterplan Almelo, dat op 11 oktober 2004 is vastgesteld (hierna: Masterplan), en dat het Masterplan in overeenstemming is met het principe dat inbreiding voor uitbreiding gaat. Uit onderzoek dat voor het Masterplan is uitgevoerd blijkt dat inbreidingslocaties te weinig capaciteit hebben om aan de vraag naar woningen in Almelo te voldoen, zodat naast inbreiding ook uitbreiding kan plaatsvinden, aldus de raad.
5.2. Ingevolge artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening voorzien bestemmingsplannen uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
- dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
- dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
Ingevolge artikel 2.1.1, aanhef en onder f, van de Omgevingsverordening moet onder bestaand bebouwd gebied worden verstaan de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO.
5.3. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de gronden voor het plangebied in het voorheen geldende bestemmingsplan agrarische en woonbestemmingen hadden op grond waarvan woningbouw niet mogelijk was. Gelet daarop kan het plangebied niet als bestaand bebouwd gebied worden aangemerkt in de zin van artikel 2.1.1, aanhef en onder f, van de Omgevingsverordening.
In het Masterplan zijn de locaties in Almelo bezien waar woningbouw wenselijk is, waarbij de nadruk is gelegd op het zo veel mogelijk benutten van woningbouwmogelijkheden in de binnenstad. Voorts zijn in het Masterplan locaties binnen bestaand bebouwd gebied als woningbouwlocaties aangewezen alsmede locaties buiten bestaand bebouwd gebied, waaronder de Weezebeekzone waarin het plangebied ligt. Volgens het Masterplan is woningbouw in de Weezebeekzone, naast op locaties binnen bestaand bebouwd gebied, wenselijk om aan de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte in Almelo te voldoen. Voorts acht de Afdeling van belang dat bij herzieningen van het woningbouwprogramma van de raad de Weezebeekzone steeds als woningbouwlocatie in beeld is gebleven. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat er voor de woningbouwopgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaand bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering dan wel transformatie en dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening is vastgesteld.
6. De Stichting betoogt dat het plan in strijd is met de prestatieafspraken die zijn gemaakt met de provincie wat betreft woningbouw, zoals neergelegd in het stuk "Prestatieafspraken Wonen gemeente Almelo 2010 tot 2015, midterm review 2012" (hierna: Prestatieafspraken 2012) dat op 18 oktober 2012 door het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld. Volgens haar heeft de raad zich ten onrechte gebaseerd op oude prestatieafspraken die niet meer gelden en op achterhaalde prognoses. De Stichting voert verder aan dat het plan niet in overeenstemming is met de afspraak in de Prestatieafspraken 2012 dat minstens 60% van het toe te voegen nieuwbouwprogramma wordt gerealiseerd op locaties binnen feitelijk bebouwd gebied. Daartoe verwijst zij naar gegevens uit het stuk Marsroute 3, dat deel uitmaakt van de Voorjaarsnota 2012 die op 21 juni 2012 door de raad is vastgesteld. Voorts is volgens de Stichting de aanname van de raad in paragraaf 4.1.2 van de plantoelichting en in de beantwoording van de zienswijze dat het plangebied tot het stedelijk gebied of feitelijk bebouwd gebied hoort onjuist, nu het grenst aan de groene long.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij het stuk "Woonvisie Almelo 2020" (hierna: Woonvisie) als uitgangspunt hanteert voor de beoordeling van de woningbehoefte. De Prestatieafspraken 2012 zijn volgens de raad geen documenten waarin het gemeentelijk beleid is neergelegd, maar gelden slechts tussen de gemeente en de provincie. Voorts stelt de raad dat overigens wordt voldaan aan de afspraak uit de Prestatieafspraken 2012 dat 60% van het toe toevoegen nieuwbouwprogramma op locaties binnen feitelijk bebouwd gebied wordt gerealiseerd. Wat betreft de aanduiding van het plangebied als stedelijk gebied of inbreidingslocatie stelt de raad dat het plangebied een uitleggebied is. De verschillende benamingen vloeien voort uit de omstandigheid dat in verschillende beleidsdocumenten het plangebied als stedelijk gebied of inbreidingslocatie wordt aangeduid en dat in de plantoelichting bij het betreffende beleidsdocument ook de daarin gebruikte benaming wordt gehanteerd.
6.2. In de Woonvisie staat dat het uitgangspunt is dat minimaal 50% binnenstedelijk gebouwd wordt, met een streefwaarde van 60%. Voorts staat in tabel 3-6 van het rapport "Almelo Stad voor Mensen, achtergrondrapport Woonvisie Almelo 2020", dat deel uitmaakt van de Woonvisie (hierna: het achtergrondrapport), dat voor de periode 2010 tot 2020 bruto plancapaciteit bestaat van 3.183 woningen, waarin de met het plan mogelijk gemaakte woningen zijn betrokken. In tabel 3-3 in het achtergrondrapport staat dat voor de periode 2010-2015 67% van het woningbouwprogramma in binnenstedelijk gebied zal worden gerealiseerd en dat dit in de periode 2015-2020 58% zal zijn.
In de Prestatieafspraken 2012 staat dat de gemeente Almelo 60% van het toe te voegen nieuwe woningbouwprogramma op locaties in feitelijk bebouwd gebied realiseert, met een inspanningsverplichting tot 70%.
6.3. De raad hanteert het uitgangspunt uit de Woonvisie dat minimaal 50% binnenstedelijk gebouwd wordt, met een streefwaarde van 60%. De Afdeling overweegt dat het plan in overeenstemming is met dit uitgangspunt, nu met het woningbouwprogramma uit de Woonvisie, waar het plan deel van uitmaakt, binnen de periode 2010-2020 wordt voorzien in een gemiddelde van 62,5% binnenstedelijk bouwen. De periode 2010-2020 heeft de raad in redelijkheid kunnen hanteren, nu deze vrijwel overeenkomt met de planperiode. Voorts overweegt de Afdeling dat voor zover de raad de Prestatieafspraken als uitgangspunt van het plan hanteert, hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan ook daaraan voldoet. Voor zover de Stichting wijst op hetgeen in Marsroute 3 staat overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat Marsroute 3 betrekking heeft op de gemeentelijke grondexploitatie waarin niet het volledige woningbouwprogramma is opgenomen en dat het op een andere periode ziet dan de Woonvisie. De raad heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hetgeen in Marsroute 3 staat niet toepasbaar is op voornoemd uitgangspunt uit de Woonvisie.
Inrichting van het plangebied
7. De Stichting betoogt dat het plan niet voldoet aan artikel 2.1.5, eerste lid, van Omgevingsverordening, omdat in de toelichting niet is aangegeven hoe de ruimtelijke kwaliteit van de stadsrand wordt versterkt.
7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting staat op welke wijze de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
7.2. Ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, van de Omgevingsverordening wordt in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Ingevolge het tweede lid wordt in het kader van toelichting als bedoeld in het eerste lid inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 (hierna: Omgevingsvisie) is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.
7.3. Op de bij de Omgevingsvisie behorende Gebiedskenmerkenkaart is het deel van het plangebied ten oosten van de Nijreesdwarsweg deels aangeduid als "stads- en dorpsranden".
7.4. In de plantoelichting staat welke gebiedskenmerken in de zogeheten vier-lagen-benadering voor onderscheidenlijk de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag in de Omgevingsvisie aan het plangebied zijn toegekend. In de plantoelichting is aangegeven hoe rekening is gehouden met de kwaliteitsvoorwaarden en kwaliteitsopgaven die voor dit gebied gelden. Wat betreft het gebiedskenmerk "stads- en dorpsranden" staat vermeld dat met de ontwikkeling van de wijk rekening wordt gehouden met de omliggende landschappelijke structuren en kwaliteiten waardoor een aantrekkelijk woonmilieu ontstaat en dat de overgang naar het buitengebied in het voorliggende geval voornamelijk de overgang naar het Nijreesbos betreft, waar op wordt ingespeeld door juist aan deze zijde een groene buffer aan te leggen. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.5, eerste, tweede of derde lid, van de Omgevingsverordening.
8. Volgens de Stichting is de bestemmingsregeling in strijd met het zesde lid van artikel 2.1.5, nu deze niet in overeenstemming is met de richtinggevende uitspraak uit de Catalogus Gebiedskenmerken, waarin staat dat de inrichting van de stadsrand opgenomen moet worden in de grondexploitatie van bouwprojecten.
8.1. Volgens de raad leent het deel van het plangebied dat als "stads- en dorpsranden" is aangewezen zich niet voor het versterken van de kenmerken ervan, omdat het gebied dergelijke kenmerken niet bezit.
8.2. Ingevolge artikel 2.1.5, zesde lid, van de Verordening voorzien bestemmingsplannen, die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.
8.3. In de Catalogus Gebiedskenmerken, die bij de Omgevingsvisie is vastgesteld, staat met betrekking tot stads- en dorpsranden in de Lust- en Leisurelaag als richtinggevende uitspraak: "Neem de inrichting van de stadsrand op in de grondexploitatie van bouwprojecten."
8.4. De Afdeling overweegt dat slechts een gedeelte van het plangebied als "stad- en dorpsranden" is aangemerkt. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat het gebied over bijzondere kwaliteiten beschikt die versterking behoeven, zodat de richtinggevende uitspraak uit de Catalogus Gebiedskenmerken zich niet voor het opnemen in de bestemmingsregeling leent. Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.5, zesde lid, van de Omgevingsverordening.
9. De Stichting betoogt dat het plan langs de Nijreessingel ten onrechte in een stadswand voorziet in plaats van geluidschermen, omdat hiervoor geen bewuste keuze is gemaakt.
9.1. Aan de gronden langs de Nijreessingel is onder meer de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
9.2. In de plantoelichting staat dat de Nijreessingel zal worden begeleid door een aanzienlijke wand van stadswoningen. Het huidige geluidscherm wordt verwijderd en de woningen nemen de geluidwerende functie over, waardoor meer openheid in het plangebied en interactie tussen stad en passant ontstaat, aldus de plantoelichting. De raad stelt in de beantwoording van de zienswijze dat hij voorkeur heeft voor stadswandwoningen in plaats van schermen en dat intensivering van de bebouwing langs de ringen het contrast bevordert tussen stedelijke en groene gebieden en dus de herkenbaarheid van het stadsconcept. De raad heeft aldus beoogd met het plan stadswandwoningen toe te staan in plaats van een geluidscherm. Voor zover de Stichting zich richt tegen de stadswand op zich, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat de raad niet in redelijkheid voor deze vorm van woningbouw in plaats van een geluidscherm heeft kunnen kiezen.
Behoefte
10. De Stichting betoogt dat de behoefte aan de woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt niet vaststaat, omdat de wetenschappelijkheid en betrouwbaarheid van de onderzoeken waarop de raad zich baseert niet vaststaat. Zij wijst daarbij op een passage in het achtergrondrapport. Voorts wijst de Stichting op een aantal woningbouwprojecten in Almelo die kampen met tegenvallende vraag naar koopwoningen en berichten in de lokale media over teruglopende inwoneraantallen en teruglopende vraag naar koopwoningen. Volgens de Stichting is de raad niet ingegaan op haar zienswijze omtrent de vraag naar woningen en omtrent de tegenvallende vraag bij andere woningbouwprojecten.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de behoefte aan de woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt voldoende is onderbouwd.
10.2. In het achtergrondrapport staat dat voor de Woonvisie verschillende cijfers en verwachtingen circuleren en dat de uitkomsten van prognoses van elkaar verschillen, omdat de aannames die eraan ten grondslag liggen verschillen. Voorts is van de toekomstige bevolkingsaantallen, de omvang van de woningvoorraad en het aantal huishoudens een aantal prognoses met elkaar vergeleken en is een vergelijking gemaakt van de gemiddelde netto woningbouwopgave die uit de verschillende prognoses voortvloeit. Vervolgens is vermeld dat voor een flexibel woningbouwprogramma is gekozen, dat onder meer werkt met bandbreedtes. In de Woonvisie is deze keuze voor een flexibel woningbouwprogramma overgenomen.
10.3. De Afdeling overweegt dat artikel 3:46 van de Awb zich er niet tegen verzet dat de raad de zienswijzen samengevat weergeeft. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. In de beantwoording van de zienswijze wijst de raad op bespreking van de behoefte aan woningbouw en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan in de plantoelichting. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.
De Afdeling overweegt voorts dat de enkele omstandigheid dat in het achtergrondrapport wordt uitgegaan van verschillende prognoses niet tot het oordeel leidt dat de raad daarom niet van het achtergrondrapport heeft mogen uitgaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad er niet in redelijkheid van uit heeft kunnen gaan dat voldoende behoefte bestaat aan de met het plan mogelijk gemaakte woningen. Dat een aantal woningbouwprojecten in Almelo thans met tegenvallende vraag zou kampen maakt voorts niet dat niet van het in de Woonvisie beschreven woningbouwprogramma uitgegaan kan worden, nu daarmee niet aannemelijk is gemaakt dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat binnen de planperiode van tien jaar behoefte bestaat aan de woningen die met het plan mogelijk worden gemaakt.
Geluid
11. De Stichting stelt verder dat het college van burgemeester en wethouders en de raad er vanuit zijn gegaan dat de voorziene woningen in stedelijk gebied liggen, maar dat dit niet het geval is. Als gevolg daarvan heeft het college van burgemeester en wethouders hogere waarden van 58 dB - het maximum voor stedelijk gebied - vastgesteld, terwijl op grond van artikel 83, eerste lid, van de Wet geluidhinder slechts hogere waarden met een maximum van 53 dB - het maximum voor buitenstedelijk gebied - konden worden vastgesteld. Dit betekent dat voor de 42 voorziene woningen langs de Nijreessingel de maximale hogere waarde van 53 dB wordt overschreden. Daarnaast voert de Stichting aan dat onduidelijk is hoe de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting binnen de woningen van 33 dB kan worden bereikt en gehandhaafd, nu in de planregels noch in de plantoelichting geluidwerende maatregelen worden genoemd. In dit verband wijst zij er voorts op dat de planregels er niet aan in de weg staan dat de geluidwerende voorzieningen na realisering van de woningen worden verwijderd.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de vastgestelde hogere waarden kan worden voldaan. De raad stelt voorts dat door het treffen van geluidsisolerende maatregelen kan worden voldaan aan de geldende binnenwaarde van 33 dB.
11.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb mag de administratieve rechter een besluit niet vernietigen op de grond, dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
11.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr. 201006426/1/R2) met betrekking tot het gelijkluidende artikel 1.9 van de Crisis- en herstelwet kan een belanghebbende die een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan aanvecht dat de oprichting mogelijk maakt van een of meer woningen in het uitzicht van zijn woning, zich ter fine van vernietiging van dat besluit in beginsel niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wet geluidhinder voor zover het betreft de geluidbelasting ter hoogte van de op te richten woningen.
11.4. Uit de plantoelichting volgt dat voor de 42 voorziene woningen hogere waarden met een maximum van 58 dB zijn vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege wegverkeer op de Nijreessingel. Het onderhavige bestemmingsplan maakt niet de aanleg of verbreding van deze weg mogelijk, zodat de vaststelling van het bestemmingsplan in zoverre niet leidt tot nadelige geluideffecten voor de woonsituatie van de bewoners waarvan de Stichting de belangen behartigt. De Stichting kan zich op grond van het bepaalde in artikel 8:69a van de Awb dan ook niet succesvol beroepen op het niet in acht nemen van de normen van de Wet geluidhinder voor zover het betreft de geluidbelasting vanwege deze weg op de gevel van en binnen de op te richten woningen. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen de Stichting hieromtrent aanvoert niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, zodat de Afdeling afziet van een verdere bespreking hiervan.
Vertrouwensbeginsel
12. De Stichting voert aan dat zij er op grond van verschillende omstandigheden op mocht vertrouwen dat de woningbouw niet op de thans voorziene wijze in het bestemmingsplan zou worden mogelijk gemaakt. In dit verband wijst zij er op dat de Vinex-taakstelling reeds is gerealiseerd en dat het plangebied in een stadsrandgebied ligt terwijl de toegestane bouwmogelijkheden behoren bij een stadswijk. Voorts heeft het college van burgemeester en wethouders in het kader van het overleg op grond van artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 inzake het bestemmingsplan "Nijreessingel" dat op 8 juli 2004 is vastgesteld, meegedeeld dat voor het overgrote deel van de gronden nabij de Nijreessingel voorbereidingsbesluiten golden die woningbouw uitsloten. Ten slotte wijst de stichting op het Masterplan en de daarin voorziene invulling van de Weezebeekzone alsmede de flyer die in 2006 hieromtrent huis-aan-huis is verspreid.
12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van toezeggingen of gewekte verwachtingen. De ontwikkeling van Nijrees Zuid staat reeds in het Structuurplan en het Masterplan, aldus de raad.
De Afdeling overweegt dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou voorzien in een andere stedenbouwkundige inrichting van het plangebied. Hierbij betrekt de Afdeling het volgende.
De vaststelling van de Stichting dat in de gemeente Almelo al aan de Vinex-taakstelling zou zijn voldoen en dat het plangebied in een stadsrandgebied ligt waarbij volgens haar een andere invulling van het plan hoort, wat daar ook van zij, betreffen geen door of namens de raad gewekte verwachting.
Voorts kan de Stichting aan de omstandigheid dat de raad in het verleden voorbereidingsbesluiten - als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening - heeft genomen, niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat in het plangebied thans geen woningbouw zou worden mogelijk gemaakt. Aan de uitsluiting van woningbouwmogelijkheden door het nemen van een voorbereidingsbesluit lag immers niet ten grondslag dat woningbouw planologisch onwenselijk werd geacht, maar slechts dat de tot op dat moment bestaande bouwmogelijkheden in de weg zouden kunnen staan aan ter plaatse beoogde ontwikkeling van de Nijreessingel.
Ten slotte is voor voornoemd oordeel van belang dat de Stichting aan het Masterplan niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen dat het plan volledig in overeenstemming met het Masterplan wordt vastgesteld. In dit verband is van belang dat de definitieve besluitvorming pas bij de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt. Het is inherent aan het besluitvormingstraject en de daaraan voorafgaande voorbereiding dat de ingenomen standpunten en geuite voornemens op grond van gewijzigde inzichten in de loop van de tijd kunnen worden verlaten dan wel kunnen wijzigen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad het plan niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Conclusie
13. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Stichting ongegrond.
Proceskostenveroordeling
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, ambtenaar van staat.
w.g. Helder w.g. Verhage
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
655.