ECLI:NL:RVS:2013:1124

Raad van State

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
201305551/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Halvemaanstraat te Zutphen

Op 6 september 2013 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van het bestemmingsplan "Halvemaanstraat" te Zutphen. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Zutphen op 6 mei 2013, voorziet in de bouw van 52 woningen, zowel sociale huur- als koopwoningen. Verzoekers, [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de verzoeken op 27 augustus 2013 ter zitting behandeld, waarbij zowel de verzoekers als de raad van de gemeente Zutphen aanwezig waren.

De voorzitter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij het verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft betaald. Voor [verzoeker sub 1] heeft de voorzitter geoordeeld dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien hij op een afstand van 70 meter van het plangebied woont en zicht heeft op de voorziene bebouwing. De voorzitter heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van [verzoeker sub 1] tegen het bestemmingsplan behandeld. Hij betoogde onder andere dat er onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden en dat de raad zich niet had mogen baseren op verouderde onderzoeken naar flora en fauna.

De voorzitter heeft geconcludeerd dat de bezwaren van [verzoeker sub 1] niet voldoende onderbouwd zijn om te oordelen dat het bestemmingsplan niet rechtmatig is. Hij heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij ook heeft overwogen dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de parkeernormen en de welstandscriteria. De voorzitter heeft de belangen van de verzoekers afgewogen tegen die van de gemeente en andere betrokken partijen, en heeft besloten het verzoek van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk te verklaren en het verzoek van [verzoeker sub 1] af te wijzen.

Uitspraak

201305551/2/R2.
Datum uitspraak: 6 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1] , wonend te Zutphen,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Zutphen,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2013, kenmerk 2013-0035, heeft de raad het bestemmingsplan "Halvemaanstraat" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 27 augustus 2013, waar [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door H.S. Zuethoff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door G. Schoterman en J.H.T. Suvaal, bijgestaan door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Het plan voorziet in woningbouw aan de Halvemaanstraat, bestaande uit 52 woningen onderverdeeld in sociale huur- en koopwoningen. Het plangebied ligt tussen de Berkelsingel, de Melatensteeg, de Laarstraat en de Paardewal.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3. [verzoeker sub 2] is voor het door haar ingediende verzoek € 160,00 aan griffierecht verschuldigd. Een verzoek wordt ingevolge artikel 8:41, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 8:82, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard indien storting of bijschrijving van het griffierecht niet heeft plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de mededeling waarin de indiener van een verzoekschrift is gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.1. [verzoeker sub 2] is meegedeeld, zowel schriftelijk als mondeling, dat het verschuldigde griffierecht uiterlijk 27 augustus 2013, op de rekening van de Raad van State dient te zijn bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State dient te zijn betaald. Tevens is vermeld dat, indien van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het verzoek reeds om die reden niet-ontvankelijk wordt verklaard, behoudens in uitzonderlijke gevallen. Ter zitting is desgevraagd toegelicht dat het griffierecht niet zal worden betaald aangezien [verzoeker sub 2] zich in zoverre aansluit bij het verzoek van [verzoeker sub 1].
Het bedrag is aldus niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad van State betaald. Er is weliswaar een betaling binnengekomen maar die moet ter vermijding van een niet-ontvankelijkverklaring in die procedure worden geacht te zijn gedaan in de hoofdzaak. Voorts is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [verzoeker sub 2] in verzuim is geweest. Het verzoek is derhalve niet-ontvankelijk.
4. De raad en [belanghebbende] betwisten dat [verzoeker sub 1] als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Hiertoe stellen zij dat hij op een te grote afstand van het plangebied woont, nauwelijks zicht heeft op het plangebied vanwege de tussenliggende bebouwing en het groen en ook anderszins geen gevolgen ondervindt van de planontwikkeling.
4.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief, actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
4.2. Vaststaat dat [verzoeker sub 1] op een afstand van 70 meter woont van het plangebied en vanuit zijn woning zicht zal hebben op een deel van de in het plangebied voorziene bebouwing. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling van de in het plan voorziene bebouwing, verwacht de voorzitter op voorhand niet dat het beroep van [verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de hoofdzaak. De voorzitter ziet derhalve aanleiding het verzoek inhoudelijk te behandelen.
Ten aanzien van het verzoek inhoudelijk
5. [verzoeker sub 1] kan zich niet verenigen met de vaststelling van het plan. Teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen verzoekt hij de voorzitter een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe voert hij in de eerste plaats aan dat door de raad onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden.
5.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. De eventuele omstandigheid dat onvoldoende inspraakmogelijkheden zijn geboden heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en het plan. De voorzitter verwacht dan ook dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de raad in hetgeen in zoverre is aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven te zien het plan niet vast te stellen.
6. [verzoeker sub 1] betoogt verder dat de raad zich niet heeft mogen baseren op de quickscan "Flora en Fauna Melatensteeg Zutphen" van Aequator groen & ruimte van 27 april 2012 (hierna: de quickscan), en het aanvullend onderzoek "Halvemaanstraat in Zutphen" van Stichting Staring Advies van december 2012 (hierna: het aanvullend onderzoek), nu de onderzoeken onvoldoende actueel zijn en geen beeld geven van de jaar rond aanwezige flora en fauna in de zogenoemde kuil aan het Ruitershofje. Daarnaast voert [verzoeker sub 1] aan dat met het plan onvoldoende is gegarandeerd dat voldoende plekken voor groen behouden blijven in verband met de te beschermen flora en fauna.
6.1. De raad stelt dat uit de quickscan en het aanvullend onderzoek volgt dat er in het plangebied geen broedlocaties zijn van huismussen, noch verblijfplaatsen of foerageergebieden of vliegroutes van vleermuizen. Een deel van het plangebied is echter wel onderdeel van het essentieel leefgebied van een kolonie huismussen, zodat hiervoor een compensatieplan is opgesteld. Dit plan is, tezamen met een aanvraag voor ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw), ingediend bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans: ministerie van Economische Zaken). De raad merkt op dat de ontheffing inmiddels is verleend en dat hiertegen geen bezwaar is gemaakt zodat de ontheffing onherroepelijk is geworden.
6.2. Hetgeen [verzoeker sub 1] heeft aangevoerd leidt naar voorlopig oordeel niet tot de conclusie dat de raad zich niet op de quickscan en het aanvullend onderzoek heeft mogen baseren. Hierbij is van belang dat de quickscan dateert van april 2012 en het aanvullend onderzoek van december 2012. De voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel, dat in de periode tot de vaststelling van het plan op 6 mei 2013 de feitelijke omstandigheden dusdanig zijn gewijzigd dat het onderzoek aan actualiteit zou hebben ingeboet. De stelling van [verzoeker sub 1] dat jaar rond onderzoek had moeten worden gedaan, is naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende onderbouwd. Gezien de conclusies in de quickscan en het aanvullend onderzoek verwacht de voorzitter niet dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw - in verband met een tekort aan groen na de planrealisering - aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Een en ander wordt bevestigd door de op 4 maart 2013 verleende ontheffing op grond van artikel 75 van de Ffw. Tot slot overweegt de voorzitter in dit verband dat het al dan niet naleven van de aan de Ffw verbonden voorwaarden, in deze procedure niet ter discussie kan staan.
7. [verzoeker sub 1] voert verder aan dat in het plan onvoldoende parkeerplaatsen zijn voorzien. Hij vreest dat hierdoor de al bestaande parkeerdruk in de wijk verder zal toenemen. [verzoeker sub 1] stelt dat de gehanteerde parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning niet aansluit op de gebruikelijke parkeernormen van 1,3 voor een woning in de sociale sector en 2,5 voor de vrije sector, zoals deze in andere gemeenten worden gehanteerd. Volgens hem had een parkeer- en verkeerscirculatieplan moeten worden opgesteld.
7.1. De raad stelt dat de parkeerdruk in de wijk niet zal toenemen ten gevolge van de realisering van het plan. De raad wijst er in dit verband op dat het plangebied weliswaar thans fungeert als parkeerterrein doch dat het geen officiële parkeerplaats is. Het plan voorziet volgens de raad bovendien in 54 parkeerplaatsen, hetgeen volgens de raad aansluit bij de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van CROW. Hierbij stelt de raad dat bezoekers gebruik kunnen maken van de betaalde parkeergelegenheid aan het David Evekinkplein. Voorts is het plan in overeenstemming met de gemeentelijke Parkeernota 2012, aldus de raad.
7.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Wonen - gestapeld" aangewezen gronden bestemd voor wonen in niet meer dan 52 gestapelde woningen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep.
Ingevolge ditzelfde artikel en lid, onder b, zijn de voor "Wonen - Gestapeld" aangewezen gronden tevens bestemd voor parkeervoorzieningen, niet minder dan 54 parkeervoorzieningen in half verdiepte parkeergarages daar onder begrepen, bergingen en andere verkeersvoorzieningen.
7.3. Hetgeen is aangevoerd leidt naar voorlopig oordeel evenmin tot de conclusie dat de raad niet in redelijkheid mocht uitgaan van een parkeernorm van 1. De enkele stelling dat in andere gemeenten wordt uitgegaan van een andere parkeernorm is hiertoe onvoldoende. Hierbij betrekt de voorzitter dat, naar de raad onweersproken stelt, het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke Parkeernota 2012 en de gehanteerde parkeernorm aansluit bij de publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" van CROW. Nu het plan voorziet in 52 woningen en in 54 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de parkeernorm. De voorzitter verwacht daarom niet dat in de hoofdzaak zal worden geoordeeld dat de parkeerdruk ten gevolge van de realisering van het plan toeneemt. Dat het plangebied thans feitelijk wordt gebruikt voor parkeren zal naar verwachting niet tot een andere conclusie leiden nu het plangebied niet hiertoe is aangewezen.
8. [verzoeker sub 1] stelt dat het plan onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd wat betreft het toegestane bouwvolume in relatie tot de verdere bebouwing in de wijk. Volgens hem voldoet het plan ook niet aan de welstandscriteria die gelden voor de wijk.
8.1. De raad stelt dat de voorziene bebouwing past in het gevarieerde beeld van de bebouwing aan de Laarstraat en de Berkelsingel. Volgens de raad is de voorziene bebouwing alleen ter hoogte van de Paardenwal hoger dan de omringende bebouwing, maar dit is stedenbouwkundig aanvaardbaar. De raad wijst op de adviezen van de welstands- en de monumentencommissie.
8.2. De voorzitter acht het op voorhand niet onredelijk dat de raad in de bezwaren van [verzoeker sub 1] geen aanleiding heeft gezien het plan niet vast te stellen. Hierbij betrekt de voorzitter dat met welstandscriteria rekening wordt gehouden in het kader van de vergunningverlening voor de voorziene bebouwing en dat zowel de welstandscommissie als de monumentencommissie positief hebben geadviseerd over het plan.
9. In hetgeen voor het overige is aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor de verwachting dat in de hoofdzaak het beroep gegrond zal worden verklaard.
10. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de betrokken belangen, waaronder naast die van verzoeker ook die van Hegeman Bouwontwikkeling B.V., bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. van Heusden, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Van Heusden
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2013
647.