201302883/1/R1.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Bruinehaar, gemeente Twenterand,
en
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2013 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, herziening 2005, wijzigingsplan [locatie 1] Bruinehaar" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.E. Schepers, advocaat te Enschede, en het college, vertegenwoordigd door J. Nijland, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het wijzigingsplan voorziet in een vergroting van het agrarische bouwperceel ten behoeve van een uitbreiding van het agrarische bedrijf van [belanghebbende] op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) met een melkveestal en twee sleufsilo’s.
2. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan ten onrechte een uitbreiding van het agrarische bouwperceel op het perceel mogelijk maakt. Hiertoe voert hij aan dat niet is aangetoond dat een uitbreiding noodzakelijk is. Daarbij wijst hij erop dat het agrarische bedrijf van [belanghebbende] thans meerdere maten van een inkomen voorziet, zodat een uitbreiding niet nodig is om in het inkomen van de overblijvende maten te kunnen blijven voorzien nadat de andere maten zijn teruggetreden. Verder is volgens hem ten onrechte alleen een keuze gemaakt tussen uitbreiding van de veehouderij of de teelt van lelies. Volgens hem waren ook andere keuzes mogelijk, zoals uitbreiding van de gras- of maisteelt. Voorts betwist [appellant] dat strengere normen ten aanzien van de huisvesting van melkvee tot een uitbreiding zouden nopen. Daarbij wijst hij erop dat de huidige stallen in gebruik blijven, zodat in deze stallen klaarblijkelijk aan de strengere normen kan worden voldaan. [appellant] voert verder aan dat het landschap en zijn uitzicht ernstig zullen worden aangetast als gevolg van het wijzigingsplan, omdat de zuidzijde van het perceel open blijft. Aan deze zijde staan volgens [appellant] alleen zomereiken die niet wintergroen zijn en een hoge stam hebben, zodat deze bomen de voorziene nieuwbouw niet zullen afschermen. Tot slot voert [appellant] aan dat de financieel-economische uitvoerbaarheid niet is aangetoond, omdat geen planschaderisicoanalyse is gemaakt.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de noodzaak van de uitbreiding voldoende is aangetoond. Voorts zal de voorziene nieuwbouw volgens hem niet tot een ernstige aantasting van het landschap leiden. Daarbij wijst het college erop dat ten zuiden van de voorziene nieuwbouw een bomenrij staat. Dat vanaf het perceel van [appellant] enig zicht bestaat op de voorziene nieuwbouw, doet hieraan volgens het college niet af, nu het zicht op de voorziene nieuwbouw vanaf het perceel van [appellant] grotendeels wordt beperkt door bebouwing en beplanting op het perceel van [appellant]. Verder is de financieel-economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan volgens het college verzekerd.
2.2. [belanghebbende] exploiteert met drie andere maten een agrarisch bedrijf op het perceel. Aan het perceel is de bestemming "Agrarisch gebied met landschapswaarden" met een agrarisch bouwperceel toegekend.
Ingevolge artikel 10, lid 10.5, onder 10.5.1 en a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005" is het college bevoegd de begrenzingen van het agrarisch bouwperceel te wijzigen, mits een wijziging noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf en het bouwperceel hierdoor geen groter aaneengesloten oppervlakte krijgt dan 1,5 ha.
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de regels van het wijzigingsplan, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen landschapsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
Uit het in bijlage 1 opgenomen landschapsplan volgt dat de bestaande zomereiken langs het perceel behouden blijven.
2.3. [appellant] woont ten zuiden van het perceel op het perceel [locatie 2]. Op het noordelijke deel van dit perceel is beplanting aanwezig.
2.4. De Afdeling is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een vergroting van het agrarische bouwperceel noodzakelijk is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat niet in geschil is dat binnen enkele jaren twee maten uit het bedrijf zullen terugtreden en dat [belanghebbende] heeft toegelicht dat deze moeten worden uitgekocht waardoor geld moet worden geleend. Dit zal extra rentelasten en aflossingsverplichtingen met zich brengen. Voorts zullen volgens [belanghebbende] als gevolg van de twee maten die zullen terugtreden meer werknemers moeten worden aangetrokken, zodat de loonkosten significant zullen stijgen. Verder heeft hij te kennen gegeven dat de kosten voor de productie van melk veel sterker stijgen dan de melkprijs waardoor de winstmarges kleiner worden. Gelet op deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het agrarische bedrijf zonder een uitbreiding duurzaam in het inkomen van de overblijvende maten kan blijven voorzien na de terugtreding van de twee andere maten. De Afdeling betrekt voorts bij haar oordeel dat in de plantoelichting staat dat niet is gekozen voor de uitbreiding van de teelt van lelies, omdat deze activiteit arbeidsintensiever is en meer risico’s met zich brengt dan een melkveehouderij. Ook zijn volgens [belanghebbende] andere agrarische activiteiten overwogen, maar boden deze minder perspectief dan een uitbreiding van de melkveehouderij of pasten deze niet bij de vaardigheden van de overblijvende maten. Voor zover [appellant] aanvoert dat uitbreiding van de gras- of maisteelt ook mogelijk was, wordt overwogen dat [belanghebbende] heeft toegelicht dat de teelt van gras en mais ten dienste staat van de melkveehouderij en dat met de uitbreiding daarvan ook de teelt van deze gewassen zal worden uitgebreid. Voor zover [appellant] stelt dat in de bestaande stallen aan strengere normen ten aanzien van de huisvesting van melkvee kan worden voldaan, wordt overwogen dat, daargelaten of dit het geval is, dit niet wegneemt dat een extra stal zal moeten worden gebouwd om het benodigde aantal extra koeien te huisvesten.
Het college heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het landschap en het uitzicht van [appellant] niet ernstig zullen worden aangetast als gevolg van het wijzigingsplan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een landschapsplan is opgesteld om de voorziene nieuwbouw landschappelijk in te passen waarbij de bestaande rij zomereiken aan de zuidzijde van het perceel behouden zal blijven. Dat de zomereiken de voorziene nieuwbouw niet geheel aan het zicht zullen onttrekken doet daaraan niet af. Wat betreft het uitzicht van [appellant], wordt voorts in aanmerking genomen dat op het noordelijke deel van zijn perceel beplanting aanwezig is die zijn uitzicht op het perceel reeds beperkt.
Wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid, wordt overwogen dat de voorziene nieuwbouw een particulier initiatief betreft en dat in de plantoelichting staat dat met [belanghebbende] een planschadeovereenkomst is gesloten. Er bestaat geen grond voor de verwachting dat eventuele planschade zodanig hoog zal zijn dat dit een belemmering zal vormen voor de uitvoering van het wijzigingsplan. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant] is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
703.