ECLI:NL:RVS:2013:1108

Raad van State

Datum uitspraak
11 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
201301223/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na alcoholmisbruik en medewerking aan geschiktheidsonderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 21 december 2012 zijn beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR ongegrond verklaarde. Het CBR had op 20 februari 2012 het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard, omdat hij niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn geschiktheid om te rijden. Dit onderzoek was opgelegd na een aanhouding op verdenking van rijden onder invloed op 27 februari 2011. Het CBR had op basis van de bevindingen van twee psychiaters geconcludeerd dat [appellant] alcoholmisbruik had en dat hij niet de vereiste medewerking had verleend aan het onderzoek.

De rechtbank oordeelde dat het CBR zich terecht op het standpunt had gesteld dat [appellant] niet de vereiste medewerking had verleend. [appellant] betoogde dat de medisch adviseur van het CBR de psychiater onder druk had gezet om het verslag van bevindingen aan te passen, wat volgens hem de onafhankelijkheid van het onderzoek in twijfel trok. De rechtbank verwierp dit betoog en stelde dat de medisch adviseur slechts om verduidelijking had gevraagd in het kader van de vergewisplicht van het CBR.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het CBR terecht had geconcludeerd dat [appellant] niet de vereiste medewerking had verleend aan het onderzoek naar zijn geschiktheid. De beslissing van het CBR om het rijbewijs ongeldig te verklaren werd daarmee bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van medewerking aan geschiktheidsonderzoeken en de rol van het CBR in het waarborgen van verkeersveiligheid.

Uitspraak

201301223/1/A3.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2012 in zaak nr. 12/2281 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (thans: de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen; hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 20 februari 2012 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard.
Bij besluit van 22 juni 2012 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2013, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.H. Krajenbrink, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 132, eerste lid, aanhef en onder c, is degene die zich ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid, behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen, verplicht daaraan zijn medewerking te verlenen.
Ingevolge het tweede lid besluit het CBR bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
Ingevolge artikel 134, derde lid, deelt het CBR, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Artikel 132 is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 7:446, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), voor zover thans van belang, is de overeenkomst inzake geneeskundige behandeling de overeenkomst waarbij een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, de hulpverlener, zich in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf tegenover een ander, de opdrachtgever, verbindt tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunst, rechtstreeks betrekking hebbende op de persoon van de opdrachtgever of van een bepaalde derde.
Ingevolge het vierde lid is geen behandelingsovereenkomst aanwezig, indien het handelingen betreft ter beoordeling van de gezondheidstoestand of medische begeleiding van een persoon, verricht in opdracht van een ander dan die persoon in verband met de vaststelling van aanspraken of verplichtingen, de toelating tot een verzekering of voorziening, of de beoordeling van de geschiktheid voor een opleiding, een arbeidsverhouding of de uitvoering van bepaalde werkzaamheden.
Ingevolge artikel 7:464, eerste lid, zijn, indien in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de geneeskunst worden verricht, afdeling 5 alsmede de artikelen 404, 405, tweede lid, en 406 van afdeling 1 van titel 7 van het BW van overeenkomstige toepassing voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, wordt, indien het handelingen betreft als omschreven in artikel 7:446, vierde lid, de persoon op wie het onderzoek betrekking heeft in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek wenst te vernemen. Indien die wens is geuit en de handelingen niet worden verricht in verband met een tot stand gekomen arbeidsverhouding of burgerrechtelijke verzekering dan wel een opleiding waartoe de betrokkene reeds is toegelaten, wordt bedoelde persoon tevens in de gelegenheid gesteld mee te delen of hij van de uitslag en de gevolgtrekking als eerste kennis wenst te nemen teneinde te kunnen beslissen of daarvan mededeling aan anderen wordt gedaan.
2. [appellant] is op 27 februari 2011 aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed. De aanhouding vormde voor de korpschef van de politieregio Brabant-Noord aanleiding om het CBR een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994 te doen. Het CBR heeft bij besluit van 30 maart 2011 [appellant] verplicht om mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid. Dit onderzoek heeft op 16 juli 2011 plaatsgevonden. Blijkens het verslag van bevindingen van D. Hastan, arts, en I.J.H. Stessel, psychiater, kan volgens hen bij [appellant] de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin worden gesteld en achten zij het aannemelijk dat [appellant] sinds 28 februari 2011 met het alcoholmisbruik is gestopt.
[appellant] heeft het CBR om een tweede onderzoek verzocht. Dit tweede onderzoek heeft op 17 november 2011 plaatsgevonden. Op 6 december 2011 heeft de keurend arts H.A. Drooglever Fortuyn, psychiater, het verslag van bevindingen aan [appellant] toegezonden.
Blijkens dit verslag van bevindingen heeft Drooglever Fortuyn (hierna: de psychiater) bij [appellant] eveneens de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld en acht hij het aannemelijk dat [appellant] sinds zijn aanhouding met het alcoholmisbruik is gestopt.
Bij brief van 28 januari 2012 heeft de psychiater een aangepast verslag van bevindingen aan [appellant] toegezonden. Volgens de brief heeft de psychiater in een reactie van de medisch adviseur van het CBR (hierna: medisch adviseur) aanleiding gezien om de stopdatum en de samenvattende beschouwing aan te passen.
Het CBR heeft bij e-mail van 9 februari 2012 van de psychiater vernomen dat [appellant] geen toestemming verleent om het aangepaste verslag van bevindingen door te zenden naar het CBR. [appellant] heeft met betrekking tot het aangepaste verslag van bevindingen aldus gebruik gemaakt van zijn recht tot blokkering van dit verslag.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 20 februari 2012 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] voor alle categorieën ongeldig verklaard, omdat hij niet heeft meegewerkt aan het opgelegde onderzoek naar de geschiktheid.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de reactie van de medisch adviseur op het verslag van bevindingen van 6 december 2011 is gedaan in het kader van de vergewisplicht die op het CBR rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de medisch adviseur de psychiater slechts om verduidelijking gevraagd en is niet gebleken dat de psychiater door de medisch adviseur onder druk is gezet om zijn verslag aan te passen. Dat de psychiater het verslag van bevindingen heeft aangepast, maakt volgens de rechtbank niet dat diens onderzoek niet meer onafhankelijk en objectief is. Nu [appellant] zich met betrekking tot het aangepaste verslag heeft beroepen op het blokkeringsrecht, is de rechtbank van oordeel dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de geschiktheid heeft verleend.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de reactie van de medisch adviseur geacht moet worden te zijn gedaan in het kader van de vergewisplicht die op het CBR rust. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de medisch adviseur de psychiater opdracht heeft gegeven om het verslag van bevindingen aan te passen op de door hem gewenste manier en dat dit buiten de reikwijdte van de vergewisplicht valt. Nu het aangepaste verslag van bevindingen volgens [appellant] onder druk van de medisch adviseur tot stand is gekomen en daarmee niet als onafhankelijk en objectief kan worden gezien, zag hij zich gedwongen met betrekking tot dit verslag zich op zijn blokkeringsrecht te beroepen.
De rechtbank heeft ten onrechte niet onderkend dat onder deze omstandigheden het CBR niet aan hem heeft mogen tegenwerpen dat hij niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de geschiktheid heeft verleend, aldus [appellant].
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 mei 2013 in zaak nr. 201206071/1/V2) dient een bestuursorgaan, indien het een advies aan zijn besluitvorming ten grondslag wil leggen, zich ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan te vergewissen dat dit advies - naar wijze van totstandkoming - zorgvuldig en - naar inhoud - inzichtelijk en concludent is.
Blijkens het verslag van bevindingen van 16 juli 2011 is bij het op die datum verrichte laboratoriumonderzoek bij [appellant] een ASAT-waarde van 35 U/L en een ALAT-waarde van 24 U/L geconstateerd. Blijkens het verslag van bevindingen van 6 december 2011 is bij [appellant] bij laboratoriumonderzoek op 9 november 2011 een ASAT-waarde van 202 U/L en een ALAT-waarde van 196 U/L waargenomen. Bij e-mail van 19 januari 2012 heeft de medisch adviseur de psychiater gewezen op de significante stijging van deze waardes en gevraagd om te heroverwegen of aannemelijk is dat [appellant] is gestopt met alcoholmisbruik en te herbeoordelen of aan het eerste criterium van alcoholafhankelijkheid is voldaan.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de in deze e-mail vervatte reactie van de medisch adviseur op het verslag van bevindingen van 6 december 2011 geacht moet worden te zijn gedaan in het kader van de vergewisplicht die op het CBR rust. In de e-mail heeft de medisch adviseur de psychiater om verduidelijking gevraagd waarom hij het aannemelijk acht dat [appellant] met het alcoholmisbruik is gestopt, gelet op de stijging van de ALAT- en ASAT-waarde. Dat de medisch adviseur hierbij de woorden ‘heroverwegen’ en ‘herbeoordelen’ heeft gehanteerd en de psychiater heeft getutoyeerd, noopt niet tot een andersluidend oordeel. Dat de psychiater het verslag van 6 december 2011 heeft aangepast naar aanleiding van de e-mail van 19 januari 2012 maakt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, niet dat het aangepaste verslag van bevindingen niet meer als onafhankelijk en objectief kan gelden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het dossier de bij [appellant] gestelde diagnose alcoholmisbruik in ruime zin onveranderd is gebleven.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het CBR niet aan [appellant] heeft mogen tegenwerpen dat hij niet de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de geschiktheid heeft verleend en dat het CBR niet krachtens artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994 het rijbewijs van [appellant] ongeldig had mogen verklaren. Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vreken-Westra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
434-797.