201300926/1/A1.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, wonend te Heemskerk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 december 2012 in zaken nrs. 12/3941 en 12/4003 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2012 heeft het college aan Stichting WOONopMAAT (hierna: de stichting) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woonzorgboerderij en het realiseren van een in- en uitrit op het perceel Oosterweg naast nummer 5 te Heemskerk (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 21 december 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Reigershoeve heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
WOONopMaat en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar [appellant] en anderen, in de personen van [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door G. Lukken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting WOONopMaat, vertegenwoordigd door R. Schellevis en J.K. Tjon-Sien-Foek, en stichting Reigershoeve, vertegenwoordigd door D. Smit en H. Smit, gehoord.
Overwegingen
1. Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een woonzorgboerderij en bestaat uit vier groepswoningen, een ontmoetingsruimte, een ruimte voor dagbehandeling en een beheerderswoning. Er zal woonzorg worden geboden aan 24 mensen met dementie en aan 12 mensen dagbehandeling.
2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heemskerkerduin en Noorddorp 2009" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch".
Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:
a. gebouwen, met uitzondering van kassen - tenzij anders in de regels is bepaald -, morgen uitsluitend worden bebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwvlak, waarvan ten hoogste 75% mag worden bebouwd.
Ingevolge dit artikel mogen op het bouwvlak bedrijfsgebouwen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 15 meter. Buiten het bouwvlak mogen ook kassen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 8 meter, mits niet meer dan 90% van het perceel buiten het bouwvlak wordt bebouwd.
3. Het college heeft, omdat het gebruik van de gronden en bouwwerken voor woonzorg en dagbehandeling voor mensen met dementie in strijd met het bestemmingsplan is, tevens daarvoor met toepassing van artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) omgevingsvergunning verleend.
4. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college door de procedure via de Wabo te volgen in plaats van de reeds ingang gezette procedure tot vaststelling van een wijzigingsplan, het bestemmingsplan wordt omzeild.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college gehouden is te beslissen op een aanvraag zoals deze is ingediend. In dit geval is een eerdere aanvraag om een wijzigingsplan ingetrokken en is vervolgens een aanvraag om omgevingsvergunning op grond van de Wabo ingediend. Geen wettelijke regeling ontneemt het college de bevoegdheid om met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen indien het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die betrekking heeft op de aangevraagde activiteiten. Voorts schrijft artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo voor dat een aanvraag om omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan moet worden aangemerkt als een verzoek om met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken.
Het betoog faalt.
5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bebouwing te omvangrijk is en afbreuk doet aan de omgeving. Hiertoe voeren zij aan dat het college ten onrechte is uitgegaan van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, terwijl de woonzorgboerderij geen agrarische bebouwing is. Verder voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan het door de gemeenteraad vastgestelde beleid, dat slechts 40% van het perceel mag worden verhard waarvan maximaal 20% bebouwing.
5.1. Het perceel aan de Oosterweg is ongeveer 11.665 m² groot. Ingevolge de planvoorschriften is binnen het bouwvlak ongeveer 3600 m² tot een hoogte van 15 meter aan bebouwing toegestaan en buiten het bouwvlak ongeveer 7100 m² tot een hoogte van 8 meter. Het bouwplan heeft betrekking op een bebouwd oppervlak van in totaal 1.874 m² en een hoogte van afwisselend 4,70 meter en 7,80 meter.
Bij de beoordeling of de omvang van de bouwwerken, hoewel het geen agrarische bebouwing betreft, passend is in de omgeving, heeft het college de bestaande bebouwingsmogelijkheden kunnen betrekken.
5.2. Op 21 oktober 2010 heeft de raad de voorwaarden die in artikel 25, tweede lid, van de planvoorschriften zijn opgenomen ter zake van de bevoegdheid van het college om bestemmingen te wijzigen voor het realiseren van woonzorgfuncties, nader geconcretiseerd. Daarbij is besloten dat het perceel niet meer dan 40% mag worden verhard, waarvan maximaal 20% bebouwing, niet zijnde meer dan 2.000 m². Wat ook zij van de uitleg van deze nadere concretisering, de rechtbank heeft terecht overwogen dat de raad nadien, op 28 juni 2012, een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven. Daarmee heeft de raad ingestemd met het in het bouwplan voorziene bebouwingsoppervlak van 1.874 m². Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad deze verklaring niet mocht afgeven.
Het betoog faalt.
6. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de te verwachten verkeerstoename onaanvaardbaar is.
6.1. Bij de ruimtelijke onderbouwing is als bijlage 6 een berekening van het verkeer ten gevolge van de woonzorgboerderij gevoegd. Berekend is dat dit tot een toename van 45 auto’s per dag leidt. Bij die berekening is betrokken het verkeer ten aanzien van de bewoners, waaronder familiebezoek en verzorgenden, van de dagbehandeling, waaronder de begeleiders, van de vrijwilligers en overige bezoekers, en van overige diensten, waaronder leveranciers. Gelet hierop is anders dan [appellant] en anderen stellen rekening gehouden met verkeer van toeleveringsbedrijven, schoonmaakbedrijven, bezoekers en busjes voor dagopvang. In hetgeen [appellant] en andere hebben aangevoerd bestaat geen grond voor het oordeel dat de Oosterweg in afwijking van de richtlijnen het CROW niet geschikt is voor maximaal 5.000 auto’s per dag. Nu niet in geschil is dat er ruim minder dan 5.000 auto's gebruik maken van de Oosterweg en voor deze weg met éénrichtingsverkeer een maximale snelheid van 30 km per uur geldt, heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de woonzorgboerderij niet tot een onaanvaardbare verkeerstoename zal leiden. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.
7. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er behoefte is aan de woonzorgboerderij.
7.1. Hetgeen in hoger beroep is aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college aan de gestelde behoefte aan de woonzorgboerderij had moeten twijfelen. Voorts blijkt uit een wachtlijst van Viva! Zorggroep dat in de omgeving van de gemeente Heemskerk behoefte is aan opvang voor mensen met dementie. Tevens is ter zitting door stichting Reigershoeve verklaard dat inmiddels 79 mensen met ernstige dementie zijn aangemeld voor wonen in de woonzorgboerderij.
Het betoog faalt.
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
270-736.