201301054/1/R1.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Deurningen, gemeente Dinkelland,
en
de raad van de gemeente Dinkelland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Deurningerbeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 augustus 2013, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door drs. M.H.J.R. Wesselink en T.H.I. Wigger, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord het waterschap Regge en Dinkel, vertegenwoordigd door ing. F.J. Koop, werkzaam bij het waterschap.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. Het plan voorziet in een wijziging van de loop van de Deurningerbeek. Deze aanpassing maakt deel uit van de landinrichting Saasveld-Gammelke.
3. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte paden en recreatief medegebruik mogelijk maakt op de oever naast zijn perceel [locatie] (hierna: het perceel). Volgens hem is dit in strijd met toezeggingen van het gemeentebestuur, de Dienst Landelijk Gebied, de Uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke en het waterschap dat langs het perceel geen recreatief pad zal worden aangelegd. Volgens [appellant] zal een recreatief pad langs het perceel tot een ernstige aantasting van zijn woongenot leiden.
3.1. Volgens de raad heeft hij in het kader van de landinrichting toegezegd dat geen recreatief pad langs het perceel zou worden aangelegd, maar heeft hij nooit toegezegd dat in het plan geen paden en recreatief medegebruik langs het perceel mogelijk zouden worden gemaakt. Verder zijn volgens de raad uit het oogpunt van uniformiteit bij elke waterloop in de gemeente paden en recreatief medegebruik planologisch mogelijk gemaakt.
3.2. Aan de oever naast het perceel is de bestemming "Water - 2" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, aanhef en onder e en f, van de planregels zijn de voor "Water - 2" aangewezen gronden onder meer bestemd voor paden en recreatief medegebruik.
De oever naast het perceel is in eigendom van het waterschap en is in gebruik als onderhoudsstrook.
3.3. De Afdeling overweegt dat paden en recreatief medegebruik langs de oevers van waterlopen niet ongebruikelijk zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat paden en recreatief medegebruik binnen de bestemming "Water - 2" ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening strekken. Er bestaat verder geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Weliswaar is in het kader van de landinrichting toegezegd dat geen recreatief pad naast het perceel zal worden aangelegd, maar [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad is toegezegd dat in het plan geen paden en recreatief medegebruik naast het perceel mogelijk zouden worden gemaakt. Voor zover [appellant] aanvoert dat door de Dienst Landelijk Gebied, de Uitvoeringscommissie Saasveld-Gammelke en het waterschap de toezegging is gedaan dat geen recreatief pad naast het perceel zal worden aangelegd, wordt overwogen dat die toezegging de bevoegdheid tot vaststelling van een bestemmingsplan die niet bij hen berust, maar bij de raad niet raakt. Overigens is niet in geschil dat het waterschap heeft toegezegd om naast het perceel geen recreatief pad aan te leggen zolang [appellant] op het perceel woont. Voorts heeft het waterschap te kennen gegeven dat het bereid is om hekken te plaatsen om te voorkomen dat wandelaars van de onderhoudsstrook gebruik zullen maken. Voor zover [appellant] aanvoert dat de toezegging van het waterschap de mogelijkheid van een recreatief pad naast het perceel zinledig maakt, wordt overwogen dat de raad erop heeft gewezen dat het om een medegebruik gaat dat als mogelijkheid is opgenomen voor alle gronden waarop de bestemming "Water - 2" rust en dat als [appellant] verhuist de toezegging dat geen recreatief pad naast het perceel zal worden aangelegd, niet langer geldt.
3.4. Het beroep van [appellant] is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Driel Kluit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
703.