201202256/1/R3.
Datum uitspraak: 11 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Halderberge,
en
de raad van de gemeente Halderberge,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Tivoliplein" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2013, waar [appellanten], bijgestaan door mr. H.P.J.G. Berkers, en de raad, vertegenwoordigd door R.C.M. de Beer en mr. W.J.A.M. Wilde, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Bij tussenuitspraak van 3 april 2013, nr. 201202256/1/T1/R3, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van
15 december 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Tivoliplein" opnieuw vastgesteld, met dien verstande dat het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening" is aangepast.
[appellanten] zijn in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de wijze waarop het gebrek in het besluit van 30 mei 2013 is hersteld, naar voren te brengen. Zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak in de overwegingen 3.3 onderscheidenlijk 4.3 het volgende overwogen. Het plan dat is vastgesteld bij besluit van 15 december 2011, maakt binnen het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening" een parkeergarage mogelijk met een grotere capaciteit dan de raad heeft beoogd. Verder is het bouwvlak voor de parkeergarage op een kortere afstand gesitueerd van het perceel van [appellanten] dan in het concrete bouwplan van [belanghebbende], waardoor de parkeervoorziening dichter bij dit perceel kan worden gebouwd dan de raad heeft beoogd. In verband met het voorgaande is het plan in zoverre onzorgvuldig tot stand gekomen.
3. Gelet hierop is het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 15 december 2011 gegrond. Dit besluit dient wat betreft het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening" wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
4. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 16 weken na verzending van die uitspraak een nieuw besluit te nemen tot vaststelling van het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening" met inachtneming van overweging 6 van die uitspraak.
5. De raad heeft naar aanleiding hiervan in zijn besluit van 30 mei 2013 het bouwvlak voor de parkeervoorziening verkleind en dit bouwvlak op een grotere afstand van het perceel van [appellanten] gesitueerd.
6. Het besluit van 30 mei 2013 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van het geding.
7. [appellanten] hebben naar aanleiding van het besluit van 30 mei 2013 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellanten] geen bezwaren hebben tegen dit besluit. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.
8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 15 december 2011 gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Halderberge van 15 december 2011, voor zover het het bouwvlak met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-parkeervoorziening" betreft;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van 30 mei 2013 ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Halderberge tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 944,00 (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Halderberge aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 september 2013
177-656.