201306927/1/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2013 heeft het college aan [vergunninghouder] (hierna: de maatschap) een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de nieuwvestiging van haar melkrundveehouderij en het bouwen van een stal aan de [locatie 1] te Enter, de vergunning voor haar melkveehouderij aan de [locatie 2] te Enter ingetrokken met ingang van de dag na de ingebruikname van de nieuwe stal aan de [locatie 1], maar uiterlijk op 1 april 2014, en de vergunning van 26 oktober 2012, voor de [locatie 1] te Enter, ingetrokken.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 26 juli 2013 bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp en M. Wierenga, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Keizer, mr. R. Orie, R. van Leeuwen en bc. B. Visschedijk, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de maatschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Overwegingen
1. Ter zitting is door het college aangekondigd dat het besluit op bezwaar uiterlijk eind oktober 2013 zal worden genomen.
De maatschap heeft ter zitting laten weten dat de nieuwe stal aan de [locatie 1] niet vóór 1 januari 2014 gereed zal zijn voor ingebruikname.
In het bestreden besluit is vermeld dat gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Borkeld" van ongeveer 3 kilometer, van de bouwwerkzaamheden geen effecten op dit of een ander Natura 2000-gebied te verwachten zijn. Dit komt de voorzitter niet onaannemelijk voor. Daarbij heeft de voorzitter in aanmerking genomen dat het feit dat de stal wordt gebouwd op ongeveer 10 meter ten zuidoosten van de plaats waarvan bij de vergunningverlening is uitgegaan hiervoor geen verschil maakt, te minder daar de plaats waar de stal feitelijk wordt gebouwd niet dichterbij het Natura 2000-gebied ligt.
2. Nu op het bezwaar zal worden beslist alvorens de stal in gebruik wordt genomen en niet aannemelijk is gemaakt dat zich in de tussentijd effecten als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 zullen voordoen, ontbreekt een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzitter komt dan ook niet toe aan de tegen het bestreden besluit aangevoerde gronden noch aan het in verband daarmee gedane verzoek om het stellen van prejudiciële vragen.
3. De voorzitter zal voorts - waar het thans gaat om een te nemen beslissing op bezwaar - in het midden laten in hoeverre het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste indien in geval van ongegrondverklaring van het bezwaar daartegen beroep wordt ingesteld, aan gegrondverklaring van dat beroep in de weg staat.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2013
579.