201305379/2/R4.
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker A] en [verzoekster B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Dordrecht,
en
de raad van de gemeente Dordrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 april 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Dubbeldam" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord naar aanleiding van zijn naar voren gebrachte zienswijze.
2.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover van belang, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing op de voorbereiding van een bestemmingsplan, met dien verstande dat door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht.
2.2. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb voorziet niet in een recht voor degenen die schriftelijk zienswijzen naar voren hebben gebracht om te worden gehoord onderscheidenlijk een nadere mondelinge of schriftelijke toelichting op de zienswijze te geven. Er is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter in zoverre dan ook niet gehandeld in strijd met de Awb of enige andere regelgeving.
3. [verzoeker] verzoekt de voorzitter een voorlopige voorziening te treffen, omdat het plan, anders dan het vigerende plan "De Hoven", niet de mogelijkheid biedt zijn perceel aan de Zuidendijk 316 te splitsen en daarop een tweede woning te realiseren. Hij voert aan dat in het plan "De Hoven" een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen die hem die mogelijkheid wel biedt en hij wenst die mogelijkheid te behouden.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het desbetreffende perceel deel uitmaakt van de dijkzone als overgang naar het landelijk gebied. De raad acht de open ligging in het landschap en het zicht op het natuurlijk karakter van het groene waterlandschap nabij De Hoven van belang en wil dit open karakter behouden. De raad stelt dat in 2008 medewerking aan splitsing van het perceel en de bouw van een tweede woning is geweigerd op grond van deze planologische inzichten.
3.2. In het plan is aan perceel Zuidendijk 316 de bestemming "Wonen" toegekend.
Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels, voor zover van belang, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor wonen.
3.3. De vraag of vooruitlopend op de beoordeling in de bodemzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging. [verzoeker] heeft in oktober 2007 een schetsplan ingediend voor de bouw van een tweede woning. Medewerking aan splitsing van het perceel en de bouw van een tweede woning is destijds geweigerd. In de procedure voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan heeft [verzoeker] weliswaar zijn wens met betrekking tot het splitsen van zijn perceel en een tweede woning opnieuw kenbaar gemaakt, maar daarbij is niet gebleken van concrete plannen ondersteund door een ruimtelijke onderbouwing ten behoeve daarvan. Gelet hierop is met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
Blijkens de plankaart in samenhang bezien met de planvoorschriften van het vigerende plan "De Hoven" geldt de door [verzoeker] bedoelde wijzigingsbevoegdheid voor daartoe aangewezen percelen met aantallenaanduiding. De plankaart bevat niet een dergelijke aanduiding voor het perceel van [verzoeker]. De voorzitter is er voorshands dan ook niet van overtuigd dat de wijzigingsbevoegdheid geldt voor het perceel van [verzoeker]. Hieruit volgt dat [verzoeker] met schorsing niet kan bereiken wat hij wenst.
Een voorlopige voorziening die zou voorzien in het toekennen van de door [verzoeker] gewenste mogelijkheid voor splitsing en het bouwen van een tweede woning, acht de voorzitter te verstrekkend. De voorzitter betrekt hierbij dat de uitspraak van de Afdeling, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure, doorgaans niet zal strekken tot het zelfvoorziend vaststellen van een bestemming dan wel een planregel. Van uitzonderlijke omstandigheden welke nopen tot een andere conclusie is niet gebleken.
4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek dient te worden afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Heinen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013
632.