ECLI:NL:RVS:2013:1042

Raad van State

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
201307467/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving bouwstal melkrundveehouderij

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], wonend te Enter, tegen het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het college had op 7 augustus 2013 een verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de bouw van een stal voor een melkrundveehouderij afgewezen, omdat de bouw zonder de vereiste vergunning plaatsvond. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2013, waar zowel [verzoeker] als vertegenwoordigers van het college en de maatschap aanwezig waren.

De voorzitter overwoog dat het college op 25 juli 2013 een vergunning had verleend voor de nieuwvestiging van de melkrundveehouderij en dat de bouwlocatie van de stal was verschoven. Deze verschuiving zou volgens het college geen negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied Borkeld met zich meebrengen. De voorzitter concludeerde dat, hoewel er sprake was van een overtreding van de vergunning, het algemeen belang van handhaving niet opwoog tegen de omstandigheden van deze zaak. De afstand tot het Natura 2000-gebied was voldoende om te concluderen dat er geen negatieve effecten te verwachten waren.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat de verleende vergunning niet in stand zou blijven. De voorzitter heeft ook geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201307467/1/R2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Enter, gemeente Wierden,
verzoeker,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 augustus 2013 heeft het college een verzoek van [verzoeker] om handhavend optreden met betrekking tot de bouw van een stal ten behoeve van een melkrundveehouderij aan de [locatie] te Enter door de maatschap Maatschap [maat A] en [maat B] (hierna: de maatschap) zonder toereikende vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief van 12 augustus 2013 bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 augustus 2013, waar [verzoeker], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H. Keizer, mr. R. Orie, R. van Leeuwen en bc. B. Visschedijk, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de maatschap, vertegenwoordigd door [maat A], gehoord.
Overwegingen
1. Bij besluit van 25 juli 2013 heeft het college krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 aan de maatschap een vergunning verleend voor de nieuwvestiging van een melkrundveehouderij en het bouwen van een stal aan de [locatie] te Enter. Bij uitspraak van heden in zaak nr. 201306927/1/R2 heeft de voorzitter het verzoek van [verzoeker] om schorsing van deze vergunning afgewezen.
2. Het college heeft bij een op 5 augustus 2013 uitgevoerde controle geconstateerd dat de stal ten opzichte van de van tot de aanvraag behorende bouwtekening ongeveer 9 meter in oostelijke en 12 meter in zuidelijke richting wordt gebouwd.
In het bestreden besluit is vermeld dat door de verschuiving van de locatie de stal op grotere afstand van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden wordt gebouwd, waardoor een kleine afname in de stikstofdepositie zal ontstaan. Dit betekent volgens het college dat door de nieuwe locatie geen negatieve effecten voor het Natura 2000-gebied Borkeld zullen optreden. De verschuiving van de locatie van de stal is van ondergeschikte aard en betreft dan ook niet een zodanig ernstige overtreding dat hiertegen handhavend moet worden opgetreden, aldus het college.
3. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met de vergunning, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. Ter zitting heeft de voorzitter vastgesteld dat de plaats waar de stal feitelijk wordt gebouwd in ieder geval niet dichterbij Natura 2000-gebied Borkeld ligt dan de plaats waarop de vergunning betrekking heeft. Het komt de voorzitter dan ook niet onaannemelijk voor dat ten opzichte van de situatie waarvan bij de verlening van de vergunning is uitgegaan geen negatieve effecten voor Natura 2000-gebied Borkeld zullen optreden.
Voorts in aanmerking nemend dat gelet op de afstand van ongeveer 3 kilometer tot dit gebied van de bouwwerkzaamheden geen effecten zijn te verwachten en dat de maatschap ter zitting heeft bevestigd dat de stal niet vóór 1 januari 2014 gereed is voor ingebruikname, ziet de voorzitter in zoverre geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Voor zover [verzoeker] nog betoogt dat een preventieve last onder dwangsom had moeten worden opgelegd nu de verleende vergunning niet in stand zal blijven en vergunninghouder reeds heeft aangekondigd rundvee in de stallen te zullen houden zodra de stal gereed is, overweegt de voorzitter als volgt. Vooralsnog dient te worden uitgegaan van de rechtmatigheid van de verleende vergunning, zodat de aankondiging om melkvee in de stal te zullen houden zodra deze gereed is geen klaarblijkelijke dreiging van een overtreding met zich brengt.
6. De voorzitter zal voorts - waar het thans gaat om een te nemen beslissing op bezwaar - in het midden laten in hoeverre het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste indien in geval van ongegrondverklaring van het bezwaar daartegen beroep wordt ingesteld, aan gegrondverklaring van dat beroep in de weg staat.
7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2013
579.