201302041/1/R1.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging van Eigenaars Oostereng A, gevestigd te Bussum,
appellante,
en
de raad van de gemeente Bussum,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "De Engh-Heidezicht" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Vereniging beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 juli 2013, waar de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. E.R. Koster, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, en W.J. Juffermans, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, en dr. K.B.J. Steenbakkers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
Toetsingskader
1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het bestemmingsplan
2. Het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor de realisatie van een horecabedrijf met bijbehorend terras.
Intrekking
3. Ter zitting heeft de Vereniging de beroepsgrond dat de bestemming "Horeca" niet, dan wel onvoldoende duidelijk is gedefinieerd in de planregels, ingetrokken.
Formele aspecten
4. De Vereniging betoogt dat ten onrechte geen inspraak is geboden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dit had volgens haar gelet op de substantiële wijzigingen van het bestemmingsplan ten opzichte van de plannen in 2008 wel gemoeten.
4.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geregelde bestemmingsplanprocedure. Het al dan niet schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
Inhoudelijke aspecten
5. De Vereniging betoogt dat ten onrechte in een woongebied wordt voorzien in een horecagelegenheid met een bedrijfsvloeroppervlak van 540 m². Zij vreest als gevolg van het plan een onevenredige aantasting van het woongenot van haar leden door geluidsoverlast en een aantasting van het uitzicht. De Vereniging vreest dat de grootte van het bedrijfsvloeroppervlak uitnodigt tot een verruiming van de horecamogelijkheden en de openingstijden. Voorts is de vestiging van een nieuwe horecagelegenheid in strijd met het horecabeleid van Bussum.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de woningen van de leden van de Vereniging nog steeds een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Hiertoe voert de raad aan dat het plan alleen voorziet in daghoreca en dat wordt voldaan aan de in de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uitgegeven brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) voor restaurants, lunchrooms en cafetaria's aanbevolen richtafstand van 10 m tot geluidgevoelige objecten. Ingevolge artikel 2:30 van de Algemene Plaatselijke Verordening Bussum 2012 (hierna: de APV) is bij besluit van 12 juni 2012 de sluitingstijd tot 1 juni 2014 voor alle dagen van de week vastgesteld op 19.00 uur en is het ten gehore brengen van muziek op het terras niet toegestaan op grond van de APV, aldus de raad. Daarnaast voert de raad aan dat uit onderzoek volgt dat het plan ruimtelijk inpasbaar is. Verder wordt in de nota Horecabeleid Bussum 2013 - 2018 volgens de raad een uitzondering gemaakt voor de vestiging van een horeca-activiteit bij een speeltuin die ook buiten het speeltuinseizoen kan worden voortgezet.
5.2. Aan het plangebied is de bestemming "Horeca" toegekend met de aanduidingen "bouwvlak", "maximum bouwhoogte 7,8 m" en "maximum goothoogte 3 m".
Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Horeca" aangewezen gronden bestemd voor:
a. daghoreca met bijbehorende terrassen;
b. gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen.
Ingevolge lid 3.2 mag op de als "Horeca" bestemde gronden worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
b. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale goothoogte" aangegeven goothoogte;
c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de met de aanduiding "maximale bouwhoogte" aangegeven bouwhoogte;
d. ter plaatse is ten hoogste één gebouw toegestaan;
e. de oppervlakte van het gebouw bedraagt ten hoogste 240 m²;
[…]
Ingevolge lid 3.3, onder a, mag de oppervlakte van het terras ten hoogste 300 m² bedragen en de totale bedrijfsvloeroppervlakte ten hoogste 540 m².
Ingevolge lid 3.3, onder b, mag het horecabedrijf uitsluitend overdag en 's avonds geopend zijn.
Ingevolge artikel 1, lid 1.14, wordt onder daghoreca verstaan een horecabedrijf dat, gelet op de activiteiten en de aard van de omgeving, zich hoofdzakelijk richt op het verstrekken van etenswaren, maaltijden en dranken, zoals theehuis, lunchroom, broodjeszaak, crêperie, croissanterie, cafetaria, koffiebar, ijssalon of daarmee gelijk te stellen horeca.
5.3. In de plantoelichting staat dat het horecabedrijf bij Heidezicht past binnen het beleid van de gemeente. In dit verband wordt in de plantoelichting verwezen naar de nieuwe nota Horecabeleid Bussum 2013 - 2018.
5.4. In de nota Horecabeleid 2013 - 2018 staat dat in een A-gebied slechts beperkt medewerking wordt verleend aan de vestiging van nieuwe horecabedrijven. Een uitzondering kan onder andere worden gemaakt voor horeca-activiteiten bij een speeltuin die ook buiten het speeltuinseizoen kunnen worden voortgezet. Daarnaast kunnen horeca-activiteiten in een A-gebied ook worden gerealiseerd indien sprake is van een gewenste ontwikkeling die in het bestemmingsplan wordt geformaliseerd. Het plangebied wordt aangemerkt als een A-gebied.
5.5. Ingevolge artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van belang (thans: Activiteitenbesluit milieubeheer), mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode. Voor de maximale geluidsniveaus op de gevels van woningen geldt dat deze niet meer mogen bedragen dan 70, 65 en 60 dB(A) voor onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge artikel 2.18, eerste lid, onder a, wordt bij het bepalen van de geluidsniveaus het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van een inrichting buiten beschouwing gelaten, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
5.6. In het rapport "Bestemmingsplan De Engh-Heidezicht te Bussum" van 14 juni 2012, dat in opdracht van de raad is opgesteld door Peutz B.V. (hierna: het onderzoeksrapport) staat dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter hoogte van de dichtst bij het plangebied gelegen woningen aan de Amaliagaarde als gevolg van het horecabedrijf met bijbehorend terras voor onderscheidenlijk de dag- en avondperiode 38 en 36 dB(A) bedragen. De geluidsniveaus op de gevels van woningen zullen maximaal 50 dB(A) bedragen voor de dag- en avondperiode. In het onderzoeksrapport is uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening rekening gehouden met stemgeluid afkomstig van het terras.
5.7. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels het plangebied mag worden gebruikt ten behoeve van daghoreca met bijbehorende terrassen. Nu wordt voorzien in een horecagelegenheid bij een speeltuin, is ter zitting komen vast te staan dat het voorzien in de horecagelegenheid in overeenstemming is met de nota Horecabeleid Bussum 2013 - 2018. De raad heeft ter zitting verder toegelicht dat het gebruik van de horecagelegenheid voor evenementen en feesten, behoudens kleinschalige kinderfeesten, ingevolge artikel 1, lid 1.14, van de planregels niet is toegestaan. Ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder b, van de planregels mag het horecabedrijf, waaronder het terras, overdag en 's avonds geopend zijn. Het bestemmingsplan voorziet daarmee in ruimere sluitingstijden dan thans op grond van het besluit van het college van 12 juni 2012 tot 1 juni 2014 is toegestaan. Dit betekent dat na 1 juni 2014 in de avondperiode ruimere sluitingstijden kunnen gaan gelden dan 19.00 uur. Uit het onderzoeksrapport volgt dat het horecabedrijf met bijbehorend terras in de dag- en avondperiode kan worden geëxploiteerd, zonder dat daarbij de geluidsnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden. De Vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat het rapport dusdanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de raad zich daarop niet mocht baseren. Voorts heeft de raad te kennen gegeven dat hij in zijn afwegingen de richtafstanden die met betrekking tot geluid zijn aanbevolen in de VNG-brochure heeft betrokken. Voor restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons, en dergelijke, wordt in de VNG-brochure met betrekking tot geluid een richtafstand tot geluidgevoelige objecten aanbevolen van minimaal 10 m. De afstand tussen het plangebied en de dichtst bij gelegen woningen is ongeveer 70 m. Gelet op het voorgaande biedt hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een uit akoestisch oogpunt onaanvaardbare situatie. Het betoog van de Vereniging faalt in zoverre.
5.8. Voor zover de Vereniging betoogt dat het bestemmingsplan voor de bewoners aan de Amaliagaarde een verlies aan uitzicht in westelijke richting met zich brengt, overweegt de Afdeling dat op 3 juni 2010 reeds een bouwvergunning (thans: omgevingsvergunning voor bouwen) is verleend voor de bouw van een paviljoen. Deze bouwvergunning is in rechte onaantastbaar en het paviljoen is reeds overeenkomstig de verleende vergunning gerealiseerd. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel gehouden een bouwwerk dat onherroepelijk is vergund in het bestemmingsplan als zodanig te bestemmen. De Vereniging heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet in redelijkheid het paviljoen als zodanig heeft kunnen bestemmen door te voorzien in een bouwvlak van 240 m².
Verder voorziet het bestemmingsplan zowel aan de oostkant als aan de westkant van de horecagelegenheid in een terras van maximaal 150 m². Niet in geschil is dat het bestemmingsplan in zoverre voor de bewoners van de woningen aan de Amaliagaarde een verlies aan uitzicht in westelijke richting met zich brengt. De Afdeling overweegt dat geen recht bestaat op blijvend vrij uitzicht. Nu de afstand tussen het plangebied en de woningen aan de Amaliagaarde ten minste 70 m bedraagt, tussen het plangebied en de woningen aan de Amaliagaarde een park is gelegen en het plangebied aan de rand van de bebouwde kom is gelegen, heeft de raad het verlies aan uitzicht vanwege het bij het horecabedrijf behorend terras niet onevenredig nadelig behoeven te achten. Gelet hierop, alsmede hetgeen reeds in 5.7 is overwogen, heeft de Vereniging niet aannemelijk gemaakt dat de raad in redelijkheid niet heeft kunnen voorzien in een terras met een oppervlak van in totaal maximaal 300 m². Gelet op het voorgaande geeft hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen voorzien in een horecagelegenheid van 540 m². Het betoog faalt.
6. Volgens de Vereniging is de verbeelding onjuist en onvoldoende rechtszeker. In dit verband voert zij aan dat de oppervlakte van het terras op de verbeelding ten onrechte groter is dan 300 m². Voorts zijn op de verbeelding ten onrechte niet de indeling van de speeltuin, de paden en het groen weergegeven.
6.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij de mate van gedetailleerdheid van het plan. Vast staat dat ingevolge artikel 3, lid 3.3, onder a, van de planregels de totale oppervlakte van het terras maximaal 300 m² mag bedragen. De raad heeft toegelicht dat de totale oppervlakte waarbinnen het terras kan worden geëxploiteerd groter is dan 300 m², zodat met de ligging van het terras kan worden geschoven. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Voor zover de gronden niet ten behoeve van de horecagelegenheid en het bijbehorende terras worden gebruikt, kunnen deze ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder b, van de planregels ten dienste van de aangrenzende bestemmingen "Groenvoorzieningen" en "Recreatieve doeleinden" uit het bestemmingsplan "De Engh" worden gebruikt. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat in zoverre een meer gedetailleerde invulling diende te worden opgenomen op de verbeelding. Gelet op het voorgaande bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met de rechtszekerheid. Het betoog faalt.
7. De Vereniging betoogt dat het bestemmingsplan een verkeersaantrekkende werking heeft die niet kan worden opgevangen door de omgeving. Hierdoor ontstaan volgens de Vereniging parkeerproblemen en daardoor gevaarlijke verkeerssituaties.
7.1. De raad acht de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het bestemmingsplan, gezien de resultaten van het verkeersonderzoek, aanvaardbaar. Verder betoogt de raad dat ten behoeve van de speeltuin en het horecabedrijf een parkeerterrein is gerealiseerd.
7.2. In de plantoelichting staat dat het bestemmingsplan een totale parkeerbehoefte genereert van 15 parkeerplaatsen. Daarnaast genereert de naast het plangebied gelegen speeltuin een parkeerbehoefte van 26 parkeerplaatsen. De speeltuin en het bestemmingsplan genereren tezamen een parkeerbehoefte van 41 parkeerplaatsen. Verder staat in de plantoelichting dat het bestemmingsplan en de speeltuin niet zullen leiden tot een significante toename van de verkeersintensiteit en dat deze ontwikkelingen geen invloed hebben op de verkeersafwikkeling.
7.3. De Afdeling overweegt dat de Vereniging niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bestemmingsplan zal leiden tot parkeerproblemen en onaanvaardbare verkeerssituaties. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de Vereniging niet heeft betwist dat het bestemmingsplan een parkeerbehoefte genereert van 15 parkeerplaatsen en dat de raad ter zitting onweersproken heeft toegelicht dat ten westen van het plangebied ten behoeve van de speeltuin en de horecagelegenheid een parkeerterrein met 41 parkeerplaatsen wordt gerealiseerd. Voor zover de Vereniging heeft betoogd dat bezoekers van het horecabedrijf geen gebruik zullen maken van dit parkeerterrein, maar zullen parkeren op de stoep aan de H.A. Lorentzweg overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat parkeren aldaar niet is toegestaan. Voor zover de Vereniging betoogt dat daar desondanks wordt geparkeerd, overweegt de Afdeling dat handhaving van dit parkeerverbod in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. Gelet op het voorgaande bestaat in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat als gevolg van het bestemmingsplan in de omgeving van het plangebied geen structureel parkeerprobleem en daarmee onaanvaardbare verkeerssituaties zullen ontstaan. Het betoog faalt.
Conclusie
8. Gelet op het voorgaande is het beroep van de Vereniging ongegrond.
Proceskosten
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Kranenburg w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
91-749.