201304658/1/V3.
Datum uitspraak: 29 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 april 2013 in zaak nr. 12/38064 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten.
Bij besluit van 21 november 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen het onthouden van een vertrektermijn, dat besluit in zoverre herroepen, aan de vreemdeling een schadevergoeding van € 1.170,00 toegekend en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 24 april 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij een schadevergoeding van € 1.170,00 is toegekend, de staatssecretaris veroordeeld om aan de vreemdeling te betalen een schadevergoeding van € 6.235,00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van die wet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. In hoger beroep moet ervan worden uitgegaan dat aan de op 15 maart 2011 opgelegde maatregel van bewaring, die op 1 juni 2011 is opgeheven, achteraf bezien nimmer een rechtmatig terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegen en dat de vreemdeling daarom recht heeft op een schadevergoeding.
4. Hetgeen de staatssecretaris onder de punten 4.8 tot en met 4.13 van het hogerberoepschrift heeft aangevoerd en niet ziet op de opstelling van de vreemdeling tijdens de inbewaringstelling, kan, gelet op hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder overweging 4.6. van de uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nr. 201211655/1/V3, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.
5. In hoger beroep is evenwel niet in geschil dat, zoals de staatssecretaris onder punt 4.14 van het hogerberoepschrift naar voren heeft gebracht, de vreemdeling gedurende de bewaring stelselmatig heeft geweigerd om mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Zo is onder meer niet in geschil dat de vreemdeling wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn nationaliteit en zijn geboortedatum, dat hij heeft volhard in zijn stelling dat hij niet uit Nigeria afkomstig is en dat hij geen aanvullende informatie over zijn identiteit en nationaliteit heeft willen verstrekken, ondanks herhaalde verzoeken daartoe.
Reeds hierom heeft de vreemdeling gedurende de bewaring zowel in woord als gedrag volhard in de weigering mee te werken aan zijn terugkeer. Uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen onder 4.7. van voormelde uitspraak van 19 juni 2013 volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voormelde omstandigheid geen aanleiding geeft de hoogte van de schadevergoeding te matigen. Een matiging met 50 procent, zoals de staatssecretaris heeft verzocht, is hier niet misplaatst.
De enige grief slaagt in zoverre.
6. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij de staatssecretaris heeft veroordeeld om aan de vreemdeling een vergoeding van € 6.235,00 te betalen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling met inachtneming van hetgeen onder 3. en 5. is overwogen, de staatssecretaris veroordelen om aan de vreemdeling na te melden vergoeding te betalen over de periode van 15 maart 2011, de dag waarop de maatregel van bewaring is opgelegd, tot 1 juni 2011, de dag waarop die maatregel is opgeheven.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 april 2013 in zaak nr. 12/38064 voor zover zij daarbij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft veroordeeld om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 6.235,00;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 3.117,50 (zegge: drieduizendhonderdzeventien euro en vijftig cent).
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M.P. van Gemert, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Gemert
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2013
466-714