ECLI:NL:RVS:2013:1023

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
201306872/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling in vreemdelingenbewaring tegen staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 5 juli 2013. De vreemdeling heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 juli 2013, beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bij het opleggen van de maatregel van bewaring rekening heeft gehouden met zijn medische situatie. Hij voert aan dat de staatssecretaris bekend was met zijn lichamelijke beperkingen, waaronder een beroerte en hartfalen, en dat deze omstandigheden niet zijn meegenomen in de belangenafweging. De staatssecretaris heeft in zijn besluit enkel vermeld dat de vreemdeling lichamelijk beperkt is en medicatie gebruikt, zonder verder in te gaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel dan de maatregel van bewaring kon worden toegepast. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling tegen het besluit tot inbewaringstelling alsnog gegrond. De vreemdeling krijgt een schadevergoeding toegekend voor de tijd dat hij in bewaring is gesteld, en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

201306872/1/V3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 juli 2013 in zaak nr. 13/17487 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2013 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 juli 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de maatregel van bewaring van 5 juli 2013 er blijk van geeft dat de staatssecretaris bekend was met zijn lichamelijke beperkingen en met het feit dat hij medicatie gebruikt, en dat het op basis hiervan voldoende aannemelijk is gemaakt dat de staatssecretaris bij het opleggen van de maatregel een belangenafweging heeft gemaakt waarbij zijn medische situatie is betrokken.
Hiertoe voert de vreemdeling aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn klacht dat reeds voor het opleggen van de maatregel is gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden, namelijk dat hij vierenzestig jaar oud is, door een beroerte en hartfalen lichamelijk beperkt is, zich slechts kan voortbewegen met een rollator en afhankelijk is van medicatie, en dat de staatssecretaris deze belangen niet kenbaar bij zijn belangenafweging heeft betrokken.
2. Uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de staatssecretaris bekend was met vorengenoemde persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en dat de vreemdeling, blijkens het proces-verbaal van gehoor van 5 juli 2013, hier zelf ook voorafgaand aan de inbewaringstelling op heeft gewezen.
3. Gelet op hetgeen de vreemdeling met betrekking tot zijn persoonlijke belangen heeft aangevoerd rustte op de staatssecretaris de verplichting uitdrukkelijk te motiveren waarom in dit geval niettemin niet met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring kon worden volstaan. Nu in het besluit van 5 juli 2013 met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling uitsluitend staat vermeld dat hij lichamelijk is beperkt en hiervoor wordt voorzien van medicijnen en de staatssecretaris ook ter zitting bij de rechtbank slechts heeft volstaan met die motivering heeft de staatssecretaris zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
Grief 1 slaagt.
4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit tot inbewaringstelling van 5 juli 2013 alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend voor de uren, gedurende welke hij op 5 juli 2013 tot aan de opheffing ervan in bewaring is gesteld.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 juli 2013 in zaak nr. 13/17487;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 105,00 (zegge: honderdvijf euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.416,00 (zegge: veertienhonderdzestien euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Vonk
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2013
345-654