201306448/1/V3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 juni 2013 in zaak nr. 12/35328 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 maart 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel de vreemdeling opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten (hierna: het terugkeerbesluit).
Bij besluit van 5 november 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover gericht tegen het onthouden van een vertrektermijn en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 20 juni 2013 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wat betreft de hoogte van de schadevergoeding (lees: voor zover daarbij geen schadevergoeding is toegekend), de staatssecretaris veroordeeld om aan de vreemdeling te betalen een schadevergoeding van € 15.940,00 en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, in werking getreden. Uit het in artikel IV, eerste lid, van die wet neergelegde overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van deze wet op dit geding van toepassing blijft.
3. In hoger beroep is niet in geschil dat aan de op 5 maart 2011 opgelegde maatregel van bewaring, die op 19 september 2011 is opgeheven, achteraf bezien nimmer een rechtmatig terugkeerbesluit ten grondslag heeft gelegen en dat de vreemdeling om die reden recht heeft op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73, eerste lid, van de Awb over die gehele periode. Evenmin is in hoger beroep in geschil dat de rechtbank terecht heeft bezien of artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ruimte biedt voor matiging van die schadevergoeding.
4. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de matiging met 50 procent van de hiervoor bedoelde schadevergoeding heeft de Afdeling beantwoord in de door de staatssecretaris genoemde uitspraak van 19 juni 2013 in zaak nr. 201211655/1/V3.
4.1. In hoger beroep is niet in geschil dat de vreemdeling zich gedurende de bewaring niet actief en volledig heeft ingespannen om zijn vertrek uit Nederland te bewerkstelligen. Zo is niet in geschil dat de vreemdeling tegenstrijdige verklaringen over zijn paspoort heeft afgelegd, hij tijdens een presentatie op 23 maart 2011 bij de diplomatieke vertegenwoordiging van India hier te lande heeft verklaard niet te willen terugkeren en bij die gelegenheid niet zijn volledige adresgegevens in India heeft verstrekt. Ten slotte is niet in geschil dat de vreemdeling in een op 14 april 2011 aan die vertegenwoordiging verzonden brief ter verkrijging van een laissez passer heeft nagelaten concrete, verifieerbare informatie op te nemen op grond waarvan zijn identiteit kon worden vastgesteld.
Gelet hierop heeft de vreemdeling gedurende de bewaring zowel in woord als gedrag volhard in de weigering mee te werken aan zijn terugkeer. Uit overweging 4.7. van voormelde uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013 volgt dat de rechtbank om die reden ten onrechte heeft overwogen dat geen aanleiding bestaat de schadevergoeding te matigen. Een matiging met 50 procent, zoals de staatssecretaris heeft verzocht, is op haar plaats.
De enige grief slaagt.
5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank daarbij de staatssecretaris heeft veroordeeld om aan de vreemdeling een vergoeding van € 15.940,00 te betalen. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling met inachtneming van hetgeen onder 3. en 4.1. is overwogen, de staatssecretaris veroordelen om aan de vreemdeling na te melden vergoeding te betalen over de periode van 5 maart 2011, de dag waarop de maatregel van bewaring is opgelegd, tot 19 september 2011, de dag waarop die maatregel is opgeheven.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 20 juni 2013 in zaak nr. 12/35328 voor zover zij daarbij de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft veroordeeld om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 15.940,00;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 7.970,00 (zegge: zevenduizendnegenhonderdzeventig euro).
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij w.g. Vonk
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2013
243-714