201211791/1/A3.
Datum uitspraak: 4 september 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Groningen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 6 november 2012 in zaak nr. 11/342 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2008 heeft het college het verzoek van [appellant] om openbaarmaking van documenten gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 8 april 2011 heeft het college opnieuw op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar beslist en een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 6 november 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak samen met zaak nr. 201301765/1/A3 ter zitting behandeld op 20 augustus 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Faber, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Simonides, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2. Bij brief van 21 oktober 2008 heeft [appellant] het college onder meer verzocht documenten over aan bij de dienst Sociale Zaken en Werk van de gemeente Groningen (hierna: de dienst) werkzame ambtenaren uitgekeerde bonussen, neveninkomsten van ambtenaren en promotiegegevens te verstrekken.
In vervolg op de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2010 in zaak nr. 201003901/1/H3 (www.raadvanstate.nl) heeft het college bij besluit van 8 april 2011 nogmaals op het door [appellant] gemaakte bezwaar beslist en daarbij de documenten die het in hoger beroep bij de Afdeling had overgelegd alsnog openbaar gemaakt, met uitzondering van de namen van de ambtenaren aan wie de gratificaties zijn toegekend. Volgens het college woog het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van die ambtenaren zwaarder dan het belang van openbaarmaking.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren aan wie de gratificaties zijn toegekend niet heeft afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Het college diende volgens genoemde uitspraak van de Afdeling alsnog een dergelijke afweging te maken, hetgeen het niet heeft gedaan.
3.1. Uit die uitspraak van de Afdeling volgt dat het college diende te bezien of de documenten die het college in hoger beroep had overgelegd, al dan niet geanonimiseerd, openbaar konden worden gemaakt. Daarop heeft het college die documenten openbaar gemaakt, met uitzondering van de namen van de ambtenaren aan wie de gratificaties zijn toegekend. De weigering die namen openbaar te maken waarborgt de privacy van de betrokken ambtenaren. Aldus heeft het college het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren aan wie de gratificaties zijn toegekend afgewogen tegen het belang van openbaarmaking.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college een onjuiste belangenafweging heeft verricht, voor zover het college het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaren aan wie de gratificaties zijn toegekend heeft afgewogen tegen het belang van openbaarmaking. Aan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dient bij ambtenaren maar een beperkt gewicht te worden toegekend. Voor zover het gaat om informatie over het beroepshalve functioneren van ambtenaren, moet de informatie openbaar worden gemaakt, aldus [appellant]. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst [appellant] naar de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2004 in zaak nr. 200400090/1 en die van 18 december 2002 in zaak nr. 200104209/1 (beide www.raadvanstate.nl). Het toekennen van een gratificatie aan een ambtenaar valt onder het beroepshalve functioneren van die ambtenaar, nu een gratificatie slechts wordt toegekend bij goed of bovengemiddeld functioneren. Volgens [appellant] ligt het belang van het openbaar maken van de namen van de ambtenaren aan wie een gratificatie is verleend daarin, dat kan worden gecontroleerd of aan die ambtenaar terecht een gratificatie is toegekend. Ter ondersteuning van zijn betoog verwijst [appellant] voorts naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 in zaak nr. 200607848/1 (www.raadvanstate.nl)
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak 4 juli 2008 in zaak nr. 200706367/1; www.raadvanstate.nl) en zoals [appellant] terecht betoogt, kan, waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Ten aanzien van zodanig functioneren kan in beginsel geen beroep worden gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. In voornoemde uitspraak van de Afdeling is evenwel voorts overwogen dat dit anders ligt indien het betreft het openbaar maken van namen van de ambtenaren. Namen zijn immers persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaar maken daarvan verzetten. Voorts is van belang dat het hier niet gaat om het opgeven van namen aan een individuele burger die met ambtenaren in contact treedt, maar om openbaarmaking van de namen in de zin van de Wob.
Daarnaast volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2007 in zaak nr. 200607848/1 (www.raadvanstate.nl) dat gegevens over het salaris van een ambtenaar onder de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vallen. In die uitspraak heeft de Afdeling het toelaatbaar geacht dat wel de namen van de betrokken ambtenaren openbaar werden gemaakt, maar werd geweigerd het salaris van hen openbaar te maken.
Het college heeft de door [appellant] gevraagde informatie over toegekende gratificaties, voor zover bij hem aanwezig, reeds openbaar gemaakt en slechts geweigerd de namen van de ambtenaren aan wie de gratificaties zijn toegekend openbaar te maken. Gelet op voornoemde uitspraken van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college mocht weigeren de namen van de ambtenaren openbaar te maken vanwege het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Reuveny
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013
622.