Bij besluit van 11 oktober 2012 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 oktober 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris heeft desgevraagd nadere inlichtingen verstrekt, waarop de vreemdeling een reactie heeft ingediend.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2012, waar de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.M.G.M. Raafs, advocaat te Maastricht, is verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.
2. De vreemdeling heeft op 5 november 2012 tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 3 december 2012 opgeheven. Bij brief van dezelfde datum heeft hij aan de vreemdeling een schadevergoeding aangeboden voor de gehele periode van inbewaringstelling, alsmede een volledige proceskostenvergoeding.
3. De vreemdeling betoogt, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, dat de staatssecretaris de rechtbank onjuist heeft voorgelicht over het toevoegen van een (kopie van een) identiteitsdocument aan de thans in behandeling zijnde aanvraag om afgifte van een
laissez passer en dat de rechtbank haar oordeel over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling op die onjuiste informatie heeft gebaseerd. De vreemdeling stelt dat hij bij een juiste informatievoorziening eerder in vrijheid zou zijn gesteld dan 3 december 2012. De handelwijze van de staatssecretaris heeft bij hem tot gevoelens van frustratie geleid, waardoor de door hem geleden immateriële schade groter is dan die ten gevolge van de onrechtmatige vrijheidsontneming als zodanig. Om die reden verzoekt de vreemdeling een schadevergoeding toe te kennen die hoger is dan berekend volgens de geldende - en ook door de staatssecretaris in zijn aanbod om schadevergoeding gehanteerde - normbedragen voor de dagen die hij onrechtmatig in detentie heeft gezeten.
4. In hoger beroep is niet langer in geschil dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf de oplegging daarvan onrechtmatig is geweest.
5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grieven behoeven geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel alsnog gegrond verklaren.
Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 11 oktober 2012, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, tot
3 december 2012, de dag waarop die maatregel is opgeheven. In hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven tot toekenning van een hogere schadevergoeding dan berekend overeenkomstig de toepasselijke normbedragen voor de vaststelling van schadevergoeding ter zake van onrechtmatige vrijheidsontneming. In zoverre dient het verzoek om schadevergoeding derhalve te worden afgewezen.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.