ECLI:NL:RVS:2012:BY7338

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201200082/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris inzake spoedeisende bestuursdwang voor het in bewaring nemen van zeehonden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ongegrond verklaarde. Het besluit van 14 januari 2011 betrof de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door de staatssecretaris, die twee gewone zeehonden (Phoca vitulina) in bewaring had genomen. De staatssecretaris stelde dat [appellant] deze zeehonden illegaal onder zich had en dat er geen zicht was op legalisering. Tevens werd gesteld dat bij een voorafgaande aanzegging van bestuursdwang het risico bestond dat de zeehonden aan het zicht zouden worden onttrokken, waardoor de last onuitvoerbaar zou worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot deze beslissing had kunnen komen.

[Appellant] ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de staatssecretaris spoedeisende bestuursdwang had kunnen toepassen zonder voorafgaande last. Hij voerde aan dat hij had aangegeven de zeehonden naar een dierentuin in Italië te willen brengen, maar dat het transport door slechte weersomstandigheden nog niet had plaatsgevonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had toegelicht dat er een spoedeisende situatie was, en dat de rechtbank niet had onderkend dat de staatssecretaris niet ten onrechte had gehandeld.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond. Het besluit van de staatssecretaris van 20 mei 2011 werd vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht, maar de rechtsgevolgen van dat besluit werden in stand gelaten. Het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2011, waarin de kosten van de bestuursdwang werden vastgesteld, werd ongegrond verklaard. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant].

Uitspraak

201200082/1/A3.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 november 2011 in zaak nr. 11/790 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: de staatssecretaris van Economische Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2011 heeft de staatssecretaris zijn beslissing om jegens [appellant] spoedeisende bestuursdwang toe te passen ter zake van het op 4 januari 2011 bestuursrechtelijk in bewaring nemen van twee gewone zeehonden (Phoca vitulina) op schrift gesteld. Daarbij heeft de staatssecretaris bepaald dat de aan de bestuursdwang verbonden kosten voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 20 mei 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de staatssecretaris de aan de bestuursdwang verbonden kosten vastgesteld op € 4.800,53 en deze bij [appellant] in rekening gebracht.
Bij uitspraak van 23 november 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 20 mei 2011 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tegen het besluit van 6 oktober 2011 is door [appellant] een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is door de staatssecretaris doorgezonden aan de Afdeling.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door J. Klaus, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Klaus, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.E.W. Tieleman, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet worden als beschermde inheemse diersoort aangemerkt alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soorten.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, is het verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort onder zich te hebben.
Ingevolge artikel 75, eerste lid, kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, voor zover niet bij of krachtens enig ander artikel van deze wet vrijstelling is of kan worden verleend, vrijstelling worden verleend van het bij artikel 13 bepaalde verbod.
Ingevolge het derde lid kan de minister ontheffing verlenen van het bepaalde bij of krachtens artikel 13.
Ingevolge artikel 112, eerste lid, is de minister bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
Ingevolge het vijfde lid kunnen de kosten van verzorging, huisvesting of opslag binnen Nederland geheel of gedeeltelijk in rekening worden gebracht bij de eigenaar, bedoeld in het tweede lid, indien niet tot terugzending of tot invrijheidsstelling in de natuurlijke leefomgeving als bedoeld in het tweede onderscheidenlijk derde lid wordt besloten. Bij ministeriële regeling kunnen ter zake nadere regels worden gesteld.
2. Aan het besluit van 14 januari 2011 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat [appellant] twee gewone zeehonden illegaal onder zich had, er geen zicht bestond op legalisering en het risico bestond dat bij voorafgaande aanzegging van bestuursdwang de zeehonden aan het zicht zouden worden onttrokken, waardoor de last onuitvoerbaar zou worden. Om deze reden heeft de staatssecretaris spoedeisende bestuursdwang toegepast zonder daartoe voorafgaand aan [appellant] een last op te leggen.
In het besluit van 20 mei 2011 heeft de staatssecretaris dit standpunt gehandhaafd.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen zonder voorafgaande last. Daartoe wijst hij erop dat de rechtbank ten onrechte een eerst door de staatssecretaris ter zitting overgelegd e-mailbericht over een eerdere mislukte poging tot inbeslagname aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Aldus heeft de rechtbank niet alleen miskend dat dit e-mailbericht niet aan het besluit van 20 mei 2011 ten grondslag is gelegd, zodat het besluit op dit punt niet deugdelijk is gemotiveerd, maar ook dat hij zich ter zitting daarover niet toereikend heeft kunnen uitlaten en derhalve in zijn belangen is geschaad.
3.1. In het besluit van 20 mei 2011 heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarop hij zijn standpunt heeft gebaseerd dat het risico bestaat dat de zeehonden door [appellant] aan het zicht worden onttrokken, waardoor de last onuitvoerbaar zou worden. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog van [appellant] slaagt reeds hierom, zodat hetgeen hij verder heeft aangevoerd geen bespreking behoeft.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep bij de rechtbank alsnog gegrond verklaren en het besluit van 20 mei 2011 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 augustus 2012 in zaak nr.
201200446/1/A1), dienen, ingeval een besluit wordt vernietigd, de mogelijkheden van finale beslechting van het geschil te worden onderzocht, waarbij onder meer aan de orde is of er aanleiding is om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Zoals de Afdeling eveneens in deze uitspraak heeft overwogen, is voor het in stand laten van de rechtsgevolgen niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. In een geval als het onderhavige, waarin een besluit is vernietigd omdat het onvoldoende is gemotiveerd en belangen onvoldoende tegen elkaar zijn afgewogen, kan er uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit en alsnog het besluit voldoende motiveert en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
6. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris niet in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen zonder voorafgaande last. Hiertoe voert hij aan dat hij, alvorens bestuursdwang werd toegepast, nadrukkelijk te kennen heeft gegeven de mogelijkheid te hebben de zeehonden te plaatsen in een dierentuin in Italië, maar dat transport van de zeehonden wegens slechte weersomstandigheden nog niet had plaatsgevonden.
6.1. In zijn verweerschrift en ter zitting bij de rechtbank en de Afdeling heeft de staatssecretaris alsnog toegelicht dat het in het besluit van 20 mei 2011 genoemde risico is gebaseerd op de omstandigheid dat bij een eerdere poging tot inbeslagname, waarbij vooraf bestuursdwang was aangezegd, de zeehonden aan het zicht waren onttrokken. Gelet op deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat zich een spoedeisende situatie voordeed.
Voorts is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris in redelijkheid spoedeisende bestuursdwang heeft kunnen toepassen zonder voorafgaande last. Het betoog van [appellant] betreffende het transport van de zeehonden naar een dierentuin in Italië dat wegens slechte weersomstandigheden nog niet had plaatsgevonden, maakt niet dat de staatssecretaris hiervan had dienen af te zien. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat, indien wegens slechte weersomstandigheden gedurende langere tijd transport van de zeehonden niet plaats had kunnen vinden, de illegale situatie zolang had voortgeduurd.
Het betoog faalt.
7. Voor zover [appellant] voorts betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte de hoogte van de verschuldigde kosten niet in het in bezwaar gehandhaafde besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang heeft vastgesteld, faalt dit betoog. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb behoeft de last onder bestuursdwang alleen te vermelden in hoeverre de kosten hiervan ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. Uit het zesde lid van dit artikel vloeit voort dat het bestuursorgaan de bevoegdheid heeft de hoogte van de kosten achteraf bij beschikking vast te stellen. Gelet hierop heeft de staatssecretaris de hoogte van de voor rekening van [appellant] komende kosten van de toepassing van bestuursdwang achteraf mogen vaststellen.
8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.1 en 7 is overwogen, zal de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 mei 2011 in stand laten.
9. Bij besluit van 6 oktober 2011 heeft de staatssecretaris de kosten van de toepassing van bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van € 4.800,53. Gelet op artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb wordt dit besluit geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding, nu daartegen van rechtswege beroep is ontstaan.
10. Aan het besluit van 6 oktober 2011 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat het in rekening gebrachte bedrag is gebaseerd op de facturen die hij heeft ontvangen van januari 2011 tot en met april 2011 en dat in de bijlage bij dit besluit een verantwoording van de kosten wordt gegeven.
11. [appellant] betoogt dat de staatssecretaris de kosten van bestuursdwang niet heeft mogen vaststellen op voormeld bedrag. Hiertoe voert hij aan dat de staatssecretaris niet heeft gespecificeerd hoe de kosten zijn opgebouwd. Voorts heeft hij de staatssecretaris tijdens de bezwaarprocedure te kennen gegeven dat de desbetreffende zeehonden alsnog op zijn kosten naar de dierentuin in Italië kunnen worden overgebracht, waardoor kosten hadden kunnen worden bespaard.
11.1. Dat, naar [appellant] stelt, kosten hadden kunnen worden bespaard door de zeehonden alsnog naar een dierentuin in Italië te laten brengen, maakt niet dat de staatssecretaris de kosten van bestuursdwang zoals deze zijn gemaakt niet op [appellant] mocht verhalen. De staatssecretaris heeft in het als bijlage bij het besluit van 6 oktober 2011 gevoegde overzicht vermeld waarvoor de te verhalen kosten zijn gemaakt. Ter zitting heeft hij toegelicht dat deze kosten zijn gemaakt voor verzorging, voedsel en medicatie. In het licht van deze toelichting is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris voldoende kenbaar heeft gemaakt op welke wijze de kosten, die vallen binnen de verhaalsbevoegdheid, zijn opgebouwd. In hetgeen [appellant] betoogt ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de vaststelling van de kosten onjuist is.
Het betoog faalt.
12. Het beroep tegen het besluit van 6 oktober 2011 is ongegrond.
13. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 november 2011 in zaak nr. 11/790;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 mei 2011, kenmerk 469-1140 DRR&R/2011/3130;
V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI. verklaart het beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 6 oktober 2011, kenmerk HH/2010/375, ongegrond;
VII. veroordeelt de staatssecretaris van Economische Zaken tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de staatssecretaris van Economische Zaken aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 379,00 (zegge: driehonderdnegenenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Vreken-Westra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
434-741.