ECLI:NL:RVS:2012:BY7335

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201111461/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ligplaatsvergunning voor woonboot in Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2011, waarin zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een ligplaatsvergunning zonder voorwaarden voor zijn woonboot werd afgewezen. Het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark had op 15 december 2009 de aanvraag van [appellant] afgewezen. Dit besluit werd later door het dagelijks bestuur van het stadsdeel West, als rechtsopvolger, bevestigd. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 5 oktober 2012 behandeld. [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. P. Nicolaï, terwijl het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg van Waternet. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag van [appellant] terecht was, omdat deze aanvraag in wezen een verzoek was om terug te komen van een eerder besluit dat in rechte onaantastbaar was. Dit eerdere besluit betrof een ambtshalve verleende ligplaatsvergunning met voorwaarden, die niet overdraagbaar was.

De Afdeling oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het in beroep bestreden besluit van het dagelijks bestuur in stand kon blijven. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

201111461/1/A3.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 september 2011 in zaak nr. 10/4131 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel West.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark een aanvraag van [appellant] voor een ligplaatsvergunning zonder voorwaarden voor zijn woonboot [naam woonboot] voor de [locatie] te Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel West, als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Westerpark, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2011 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. P. Nicolaï, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A. Weijenberg, werkzaam bij Waternet, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Bij het thans niet in geschil zijnde besluit van 17 januari 2008, dat bij besluit op bezwaar van 27 januari 2009 is gehandhaafd, heeft het dagelijks bestuur [appellant] ambtshalve een ligplaatsvergunning voor [woonboot] verleend. Aan die vergunning is onder meer de voorwaarde verbonden dat de vergunning persoonsgebonden is en niet overdraagbaar op een volgende eigenaar van [woonboot]. Aan dat besluit heeft het dagelijks bestuur een bindend advies van de gemeentelijke ombudsman van Amsterdam van 4 december 2006 ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 3 maart 2010 het door [appellant] tegen het besluit van 27 januari 2009 ingestelde beroep, waarin hij heeft aangevoerd dat het dagelijks bestuur hem een ligplaatsvergunning zonder voorwaarden had moeten verlenen, ongegrond verklaard.
[appellant] heeft tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat het besluit van 17 januari 2008 in rechte onaantastbaar is.
2.    [appellant] heeft op 24 februari 2009 een ligplaatsvergunning zonder voorwaarden aangevraagd.
Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 15 december 2009 heeft het dagelijks bestuur deze aanvraag, onder verwijzing naar het bindend advies van de gemeentelijke ombudsman, afgewezen.
3.    Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat de uitspraak van de rechtbank van 3 maart 2010 betrekking heeft op een geschil over een ambtshalve verleende vergunning ter uitvoering van een bindend advies van de gemeentelijke ombudsman, en dat het onderhavige geschil betrekking heeft op een afwijzing van een aanvraag voor een vergunning. [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur daarom ten onrechte heeft verwezen naar het advies van de gemeentelijke ombudsman.
3.1.    Uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2008 in zaak nr.
200706839/1) vloeit voort dat, indien een bestuursorgaan na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking neemt, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Dit uitgangspunt geldt niet alleen voor besluiten genomen naar aanleiding van een nieuwe aanvraag, maar ook voor besluiten op een verzoek om terug te komen van een al dan niet op aanvraag genomen besluit (uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2005 in zaak nr.
200406320/1). Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kan de bestuursrechter dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen toetsen.
De aanvraag van [appellant] voor een ligplaatsvergunning zonder voorwaarden is in wezen een verzoek om terug te komen van het in bezwaar gehandhaafde, ambtshalve genomen besluit van 17 januari 2008, dat in rechte onaantastbaar is. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de uitspraak van 3 maart 2010 zijn gelegen. Het aangevoerde geeft evenmin blijk van een relevante wijziging van het recht. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het in beroep bestreden besluit van het dagelijks bestuur in stand kan blijven.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink    w.g. De Vries
voorzitter    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
582-671.