ECLI:NL:RVS:2012:BY7330

Raad van State

Datum uitspraak
27 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206455/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over het tracébesluit N33 Assen-Veendam-Zuidbroek

In deze zaak gaat het om het tracébesluit voor de verdubbeling van de N33 van Assen naar Zuidbroek, vastgesteld door de minister van Milieu op 24 mei 2012. Appellanten, waaronder bewoners van de omliggende gemeenten, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit. De Raad van State heeft de zaak op 6 december 2012 behandeld. De minister heeft in zijn verweerschrift gesteld dat sommige appellanten geen belanghebbenden zijn, zoals [appellant sub 2], die te ver van het tracé woont. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat [appellant sub 2] geen voldoende objectief en persoonlijk belang heeft en zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor [appellant sub 4] werd het beroep ontvankelijk verklaard, omdat hij wel een zienswijze had ingediend. De minister heeft de noodzaak van de verdubbeling van de N33 verdedigd door te wijzen op de verkeersprognoses en de wens van het provinciebestuur. De appellanten hebben alternatieven aangedragen, zoals een zwevende rotonde, maar de minister heeft deze als niet realistisch bestempeld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de minister voldoende onderzoek heeft gedaan naar de alternatieven en dat de belangenafweging niet onevenwichtig is geweest. De beroepen van de overige appellanten zijn ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de rol van de minister in het maken van belangenafwegingen bij tracébesluiten en de eisen die aan belanghebbenden worden gesteld.

Uitspraak

201206455/1/R4.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b] (tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Wildervank, gemeente Veendam,
2. [appellant sub 2], wonend te Oude Pekela, gemeente Pekela,
3. [appellant sub 3], wonend te Zuidbroek, gemeente Menterwolde,
4. [appellant sub 4], wonend te Zuidbroek, gemeente Menterwolde,
5. [appellant sub 5], wonend te Veendam,
6. [appellant sub 6], wonend te Meeden, gemeente Menterwolde,
appellanten,
en
de minister van Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 24 mei 2012 heeft de minister op grond van de Tracéwet het Verdubbeling tracébesluit N33 Assen-Veendam-Zuidbroek vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2012, waar [appellant sub 6] en [appellant sub 2], beiden in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, ir. J.S.A. Groen-Waterreus, mr. N. Hubbers en A.J. de Vries, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
Algemeen
1. Het tracébesluit voorziet, kort weergegeven, in de verdubbeling van de N33 van 1x2 rijstroken naar 2x2 rijstroken van knooppunt Assen-Zuid (km 5.66) tot en met de aansluiting op de A7 bij Zuidbroek (km 44.36). Bij het besluit zijn tevens voor enkele woningen waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de N33, de A7 en de [locatie] te Veendam (hierna: hogere waarden) vastgesteld.
2. Het tracébesluit is een besluit waarop de bepalingen van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing zijn.
Ontvankelijkheid
3. De minister stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is bij het bestreden tracébesluit. Volgens de minister woont [appellant sub 2] op een te grote afstand van het tracé, zodat niet gesproken kan worden van een voldoende onderscheidend belang bij het bestreden tracébesluit.
3.1. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Tracéwet kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende beroep instellen tegen een tracébesluit.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.2. De wetgever heeft deze eis van belanghebbendheid gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
3.3. [appellant sub 2] woont op een afstand van ten minste 7 km van het tracé in Oude Pekela. Gelet op de verwachte gevolgen van het uitvoeren van het tracébesluit en de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die daardoor mogelijk worden gemaakt, is deze afstand te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. [appellant sub 2] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks de afstand tot het tracé een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het tracébesluit zou worden geraakt. De omstandigheden dat hij door de statenleden van de provincies Groningen en Drenthe is gevraagd om advies en dat hij een aantal maanden deel heeft uitgemaakt van de technische adviescommissie voor de verdubbeling van de N33 zijn niet als zodanig aan te merken. Evenmin is een louter gevoel van betrokkenheid bij een besluit - hoe sterk dat gevoel ook is - daarvoor voldoende.
Gezien het vorenstaande is [appellant sub 2] geen belanghebbende bij het bestreden tracébesluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
3.4. Het beroep van [appellant sub 2] is dan ook niet-ontvankelijk.
4. De minister stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 4] niet-ontvankelijk is, omdat hij geen zienswijze over het ontwerp van het tracébesluit naar voren heeft gebracht.
4.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Tracéwet, gelezen in samenhang met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb, wordt het ontwerp van het tracébesluit ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht door een ieder.
Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
4.2. De minister heeft tijdens de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen vier zogenoemde inloopmarkten georganiseerd. In de kennisgeving van het ontwerptracébesluit zijn betrokkenen over deze informatiebijeenkomsten en de gehanteerde werkwijze geïnformeerd. Uit de kennisgeving blijkt dat medewerkers van de minister bij deze bijeenkomsten aanwezig zijn om vragen te beantwoorden en is het mogelijk voor betrokkenen om bij een notulist mondelinge zienswijzen naar voren te brengen. De notulist zorgt voor de verslaglegging. Uit het door de notulist opgemaakte verslag blijkt dat [appellant sub 4] tezamen met twee anderen bij één van de zogenoemde inloopmarkten een mondelinge zienswijzen naar voren heeft gebracht.
4.3. Het beroep van [appellant sub 4] is derhalve ontvankelijk.
Alternatieven
5. Zoals de Afdeling onder meer in haar uitspraak van 7 november 2012 met nrs.
201110075/1/R4 en 201201853/1/R4heeft overwogen, vergt de vaststelling van een tracébesluit een belangenafweging, waarbij, naast ruimtelijke belangen, ook politieke en bestuurlijke inzichten een belangrijke rol spelen. Bij deze afweging, waarbij ook de voor- en nadelen van alternatieven dienen te worden betrokken, heeft de minister beleidsvrijheid. De rechter heeft niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen. De rechter kan slechts concluderen dat de door de minister te maken belangenafweging in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, wanneer de betrokken belangen zodanig onevenwichtig zijn afgewogen, dat de minister niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
6. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat bij de besluitvorming onvoldoende alternatieven zijn onderzocht met betrekking tot de aansluiting van de N33 op de A7 bij het knooppunt Zuidbroek. Daartoe wijzen zij op de mogelijkheid om een aansluiting te creëren in de vorm van een zogenoemde zwevende rotonde in plaats van een klaverblad. Dit alternatief voorkomt volgens hen dat aangrenzende landbouwpercelen door deelonteigening onwerkbaar, onbruikbaar, onrendabel en incourant worden en de uitvoering van agrarische werkzaamheden door het amoveren van het viaduct in de Galgeweg wordt belemmerd. Bovendien heeft een zogenoemde zwevende rotonde verkeerstechnische voordelen en is deze beter ruimtelijk inpasbaar ten opzichte van de aan de Galgeweg gelegen woningen en het bedrijventerrein de Gouden Driehoek, aldus [appellant sub 4].
6.1. De minister stelt zich op het standpunt dat de keuze om de N33 in de vorm van een klaverblad te laten aansluiten op de A7 mede is ingegeven door de wens van onder meer het provinciebestuur van Groningen om in een robuuste aansluiting te voorzien met het oog op de mogelijke doortrekking van de verdubbeling van de N33 tot Delfzijl. Bovendien volgt uit het aan de verkeersprognose ten grondslag liggende verkeersmodel Nieuw Regionaal Model 2011 Noord (NRM2011-Noord) dat een dergelijke constructie onder meer in de kern Uiterburen een voldoende verkeersaantrekkende werking heeft, waardoor verkeer aan het onderliggende wegennet wordt onttrokken en sluipverkeer aldaar zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Hoewel het landbouwverkeer vanuit de omgeving Uiterburen niet meer rechtstreeks over de Galgeweg de gronden aan de overzijde van de N33 kan bereiken, staat dit het amoveren van het viaduct over de N33 ten behoeve van het zogenoemde klaverblad niet in de weg, nu de afstand die omgereden dient te worden over de daartoe geoptimaliseerde Buitenweg relatief beperkt is.
Het door [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voorgestelde alternatief in de vorm van een zogenoemde zwevende rotonde is volgens de minister geen reële optie. Bij een dergelijk kunstwerk zou de uitwisseling van het verkeer tussen de N33 en A7 plaatsvinden op zeer korte weefstroken op een krappe rotonde, waardoor een dergelijke rotonde een onvoldoende verkeersaantrekkende werking heeft. Tevens voldoet een dergelijke constructie zijns inziens niet aan de eisen van de Nieuwe Ontwerprichtlijn Autosnelwegen en het Handboek Wegontwerp van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw die hij toepast bij het ontwerp van rijkswegen. Bovendien zou de zogenoemde zwevende rotonde drie niveaus krijgen en zou deze op meer dan 13 meter boven het maaiveld uitkomen. Het klaverblad komt slechts op één niveau boven het maaiveld uit. Dit komt de leefbaarheid van de omgeving ten goede, aldus de minister.
6.2. Om de rechtmatigheid van de keuze van de minister voor de in het tracébesluit voorziene wijziging van de bestaande weginfrastructuur aan te tasten, is onvoldoende dat wordt gewezen op andere mogelijk aanvaardbare oplossingen, maar moet aannemelijk worden gemaakt dat de keuze van de minister redelijke gronden ontbeert. In aanmerking genomen de weerlegging van de minister op dit punt, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] en [appellant sub 4] daarover hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar alternatieven. Dat als gevolg van deze keuze de voor de realisatie van het klaverblad benodigde gronden, waaronder een gedeelte van de gronden van [appellant sub 3], niet voor de landbouw kunnen worden behouden, is op zich beschouwd niet toereikend voor het oordeel dat de minister de betrokken belangen zodanig onevenwichtig heeft afgewogen dat hij niet in redelijkheid tot de in het tracébesluit vastgelegde aanpassing van het tracé heeft kunnen besluiten.
De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] zijn dan ook ongegrond.
Geluid
Geluid - Algemeen
7. Op 1 juli 2012 is de Wet van 24 november 2011 tot vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de wet van 24 november 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) (Invoeringswet geluidproductieplafonds) in werking getreden. Daarbij is onder andere afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder komen te vervallen.
7.1. Nu het tracébesluit is vastgesteld vóór inwerkingtreding van bovenvermelde wet is de Wet geluidhinder, zoals deze gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds, van toepassing. De hierna opgenomen artikelen uit de Wet geluidhinder zijn weergegeven, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds.
Geluid - akoestisch onderzoek
8. Het akoestisch onderzoek, dat aan het tracébesluit ten grondslag is gelegd, is vastgelegd in de rapporten "Algemene uitgangspunten bij akoestisch onderzoek voor tracébesluit" van 17 juli 2008, "Tb verdubbeling N33: Akoestisch onderzoek voor Tracébesluit: Hoofdrapport" en "TB verdubbeling N33: bijlagenrapport Specifieke uitgangspunten en resultaten", beide van 27 april 2012 (hierna: de Algemene uitgangspunten, het Hoofdrapport en het Bijlagenrapport).
9. Op de aanleg, wijziging of verbreding van een hoofdweg in de zin van artikel 8 van de Tracéwet is afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van toepassing.
Artikel 87d, eerste lid, bepaalt waarnaar akoestisch onderzoek moet worden gedaan bij het voorbereiden van de aanleg van een hoofdweg. Ingevolge sub a van dit artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - onderzoek worden ingesteld naar de geluidbelasting die door woningen, andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen binnen de zone van de weg vanwege de weg wordt ondervonden. Ingevolge sub b van dit artikellid moet - kort weergegeven en voor zover hier van belang - voor de onder a bedoelde objecten onderzoek worden ingesteld naar de doeltreffendheid van de in aanmerking komende maatregelen om de geluidhinder te beperken tot de ten hoogste toelaatbare waarden.
Ingevolge artikel 110d, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.
Hieraan is uitvoering gegeven in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: RMV 2006).
Ingevolge artikel 1.5, tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau bovendien rekening gehouden met de effecten op de geluidoverdracht, die het gevolg zijn van één of meer reflecties van het geluid.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, wordt het equivalente geluidniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven Standaardrekenmethode II.
Ingevolge artikel 4.7, eerste lid, wordt het equivalente geluidsniveau berekend volgens de Standaardrekenmethode II, bedoeld in hoofdstuk 5 van bijlage IV.
10. Ten behoeve van het tracébesluit is een akoestisch onderzoek uitgevoerd overeenkomstig het RMV 2006 en de daarin voorgeschreven Standaardrekenmethode II. Dit is in overeenstemming met artikel 4.7, eerste lid, van het RMV 2006.
11. [appellant sub 6] betoogt dat het tracébesluit niet deugdelijk is vastgesteld, omdat niet inzichtelijk is hoe het komt dat in het Hoofdrapport bij het tracébesluit de heersende waarde in 2009 voor zijn woning hoger is dan de waarde die volgt uit het akoestisch onderzoek ten tijde van het nemen van het ontwerptracébesluit.
11.1. De minister stelt dat het akoestisch onderzoek tussen het ontwerp van het tracébesluit en de vaststelling van het tracébesluit is geactualiseerd, waarbij de wijzigingen in het wegontwerp en de meest actuele verkeerscijfers zijn meegenomen. Bovendien zijn enkele omissies die voort zijn gekomen uit de naar voren gebrachte zienswijzen bij de actualisering betrokken, aldus de minister.
11.2. Wat betreft de verkeerscijfers is volgens het Hoofdrapport bij het tracébesluit het NRM2011-Noord tot uitgangspunt genomen. Het NRM2011-Noord heeft als basisjaar 2004 en als toekomstjaar 2020. Uitgangspunt voor de autonome ontwikkeling voor het wegennet, voor zover hier van belang, zijn alle na 2004 gerealiseerde uitbreidingen uit het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport 2011 alsmede alle vastgestelde regionale uitbreidingsplannen op het wegennet. De uit het NRM2011-Noord voortvloeiende verkeersintensiteiten die ten tijde van het nemen van het tracébesluit zijn gehanteerd bij de berekening van de heersende waarde in 2009 zijn ten opzichte van de eerder gebruikte verkeerscijfers over het algemeen hoger, waardoor deze heersende waarde in het Hoofdrapport hoger is dan die ten tijde van het nemen van het ontwerptracébesluit, aldus de minister.
11.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in onder meer de uitspraak van 3 december 2008 in zaak nr. 200703693/1 (www.raadvanstate.nl), geven modellen noodzakelijkerwijs een abstractie van de te verwachten werkelijkheid weer. De validiteit van een model wordt pas aangetast wanneer de uitkomsten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. De minister kan wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerptracébesluit.
De door de minister gemotiveerd bestreden stelling van [appellant sub 6] over de voor de berekening van de heersende waarde in 2009 gehanteerde verkeersintensiteiten geven geen aanleiding voor het oordeel dat de uitkomsten van de met het NRM2011-Noord berekende verkeersintensiteiten te zeer afwijken van de redelijkerwijs te verwachten werkelijkheid. [appellant sub 6] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gehanteerde modellen zodanige gebreken vertonen dat de uitkomsten hiervan niet als representatief kunnen worden beschouwd voor het jaar 2009. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de minister in het kader van het akoestisch onderzoek ten tijde van het nemen van het tracébesluit zich niet in redelijkheid op het NRM2011-Noord heeft mogen baseren.
12. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] richten zich tegen het tracé wat betreft het traject Veendam - Duurkenakker/ Meeden. De N33 zal oostwaarts opschuiven in de richting van hun woningen gelegen aan de [locatie 1] te Veendam onderscheidenlijk [locatie 1] te Meeden, gemeente Veendam. Zij betogen dat uit het akoestisch onderzoek niet blijkt dat de minister bij het bepalen van de geluidbelasting op de gevel van hun woningen wegens de N33 rekening heeft gehouden met de weerkaatsing van het geluid tegen de hallen en terminals van het Rail Service Centrum Groningen.
12.1. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] wonen ongeveer 360 m onderscheidenlijk 105 m van de N33. Aan de andere zijde van de N33 zijn de hallen en terminals van het Rail Service Centrum Groningen gelegen. Deze hallen en terminals worden door een kanaal gescheiden van deze weg.
12.2. Voor de akoestische onderbouwing van het tracébesluit zijn geluidberekeningen uitgevoerd in overeenstemming met artikel 1.5, tweede lid, aanhef en onder a, van het RMV 2006. Uit het in het akoestisch onderzoek gehanteerde reken- en meetvoorschrift volgt dat rekening moet worden gehouden met reflecties. Uit paragraaf 3.9 van het Hoofdrapport volgt dat alle geluidgevoelige gebouwen, die binnen de geluidzone van de te wijzigen hoofdwegen liggen, in het rekenmodel zijn ingevoerd. Tevens zijn blijkens het Hoofdrapport alle overige gebouwen ingevoerd voor zover deze door reflectie of afscherming een invloed hebben op de geluidbelasting op de geluidsgevoelige bestemmingen. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek ten aanzien van hun woningen niet conform het RMV 2006 is uitgevoerd. Geen aanknopingspunten zijn aanwezig voor het oordeel dat de minister het akoestisch onderzoek in zoverre onjuist heeft uitgevoerd.
Geluid - Hogere waarden
13. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Tracéwet, voor zover hier van belang, maakt een beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in zones ingevolge de artikelen 87e tot en met 87i van de Wet geluidhinder met betrekking tot het gebied dat is begrepen in een tracébesluit, deel uit van het tracébesluit.
De artikelen 87e tot en met 87i zijn opgenomen in afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder.
In artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, zoals dat luidt sinds 1 januari 2007, is, kort weergegeven en voor zover hier van belang, bepaald dat onder aanpassing van een weg in de zin van afdeling 2A moet worden verstaan: een aanpassing ten gevolge waarvan de geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van deze afdeling als ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt.
In artikel 87f, eerste lid, aanhef en onder a, is, voor zover hier van belang, bepaald dat behoudens het tweede tot en met het vierde lid, de voor woningen ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 48 dB is, indien de geluidbelasting van de woning vanwege de hoofdweg op 1 maart 1986 lager dan of gelijk was aan 60 dB(A).
Ingevolge artikel 87f, derde lid, geldt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een wijziging van een op 1 januari 2007 aanwezige hoofdweg, waarbij niet eerder een hogere waarde dan 48 dB is vastgesteld en waarbij de heersende waarde hoger is dan 48 dB, voor woningen ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de hoofdweg de heersende waarde is.
Ingevolge artikel 87f, vierde lid, samen met artikel 87b, eerste lid, onder a, voor zover hier van belang, kan de minister een hogere dan de in het derde lid bedoelde waarde vaststellen.
Ingevolge artikel 87f, zesde lid, voor zover hier van belang, kan slechts toepassing worden geven aan het vierde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidbelasting van de gevel van de betrokken woningen, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ingevolge artikel 87g, eerste lid, geldt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een woning waarvan de geluidbelasting van de gevel op 1 maart 1986 hoger was dan 60 dB(A), de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 48 dB is.
Ingevolge artikel 87g, derde lid, samen met artikel 87b, eerste lid, onder a, voor zover hier van belang, kan de minister een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen met dien verstande dat deze de waarde 68 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 87g, zevende lid, voor zover hier van belang, kan slechts toepassing worden geven aan het derde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidbelasting van de gevel van de betrokken woningen, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
13.1. Voor woningen langs het tracé, waarvoor het tracébesluit is genomen, kunnen, gezien het hiervoor weergegeven wettelijk kader, waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting gelden, indien ten gevolge van de toename van de geluidbelasting bij die woningen sprake is van een aanpassing van de weg (artikel 87f, hierna te noemen: aanpassingswoningen), of wanneer de geluidbelasting bij die woningen op 1 maart 1986 hoger was dan 60 dB(A) (artikel 87g, hierna te noemen: saneringswoningen).
14. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zijn beducht voor geluidhinder ter plaatse van hun woningen. Zij voeren aan dat het tracébesluit in onvoldoende maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van de aanplant van groen, voorziet om de geluidhinder aldaar te beperken tot de op grond van de wettelijke systematiek geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
14.1. Op 1 maart 1986 bedroeg de geluidbelasting op de gevel van de woningen ten hoogste 41,20 dB(A) onderscheidenlijk 48,67 dB(A), zodat de geluidbelasting voor die woningen niet hoger was dan 60 dB(A). Dit betekent dat de desbetreffende woningen geen saneringswoningen zijn.
14.2. Voor de beantwoording van de vraag of de woningen een aanpassingswoning zijn, moet gezien de definitie van "aanpassing" in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder worden vastgesteld of de geluidbelasting in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidbelasting die op grond van artikel 87f als ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt voor de woning. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 17 november 2010 in zaak nr.
201004504/1/M2heeft overwogen is sprake van een wegaanpassing in de zin van artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, wanneer de geluidbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevend jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidbelasting die voor de woning op grond van artikel 87f zou gelden indien die woning als aanpassingswoning zou moeten worden beschouwd.
14.3. Voor de woningen geldt op grond van artikel 87f van de Wet geluidhinder een waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, deze komt op grond van het tweede lid van dit artikel overeen met de laagste waarde van de heersende waarde of de eerder vastgestelde waarde.
14.4. Uit bladzijde 24 van het Hoofdrapport blijkt dat voor de woningen niet eerder hogere waarden zijn vastgesteld. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben geen aanknopingspunten aangedragen om aan de juistheid van de stellingname van de minister te twijfelen. Nu niet eerder hogere waarden zijn vastgesteld, is de heersende geluidbelasting bij de woningen bepalend.
14.5. Op bladzijde 42 van bijlage 2.1d van het Bijlagenrapport is weergegeven dat de heersende geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 5] wegens de N33 ten hoogste 46,29 dB bedraagt. In de toekomstige situatie na uitvoering van de wegverbreding is de geluidbelasting ten hoogste 45,61 dB en is daarmee lager dan de voor deze woning op grond van artikel 87f van de Wet geluidhinder geldende voorkeursgrenswaarde van 48 dB. [appellant sub 5] heeft de uitkomsten van het akoestisch onderzoek niet weersproken. De constatering dat voor de woning van [appellant sub 5] de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, brengt reeds hierom mee dat voor deze woning het vaststellen van een hogere waarde noch het in dat kader doen van onderzoek naar verdere geluidbeperkende maatregelen aan de orde is. De Tracéwet samen met de Wet geluidhinder noopt dan ook niet tot het treffen van aanvullende geluidreducerende maatregelen.
14.6. Op bladzijde 38 van bijlage 2.1c van het Bijlagenrapport is berekend dat de heersende geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 6] ten hoogste 51,21 dB bedraagt. Verder is berekend dat in het toekomstig maatgevende jaar de geluidbelasting op deze woning zonder het treffen van maatregelen ten hoogste 52,69 dB zal zijn. Nu de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 6] in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen niet met meer dan 2 dB toeneemt ten opzichte van de heersende waarde van 51,21 dB, is er wat betreft deze woning geen sprake van een aanpassingssituatie.
14.7. Gelet op het voorgaande is de woning van [appellant sub 6] geen aanpassingswoning, zodat op grond van artikel 87f in samenhang bezien met artikel 87b van de Wet geluidhinder voor deze woning bij het nemen van het tracébesluit geen waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt. Dit brengt mee dat het mogelijk vaststellen van hogere waarden op grond van artikel 87f, vierde lid, van de Wet geluidhinder - en het in dat kader doen van onderzoek naar verdere geluidreducerende maatregelen - voor deze woning niet aan de orde is.
15. [appellant sub 1] vreest geluidhinder te ondervinden vanwege de wijziging van de aansluiting van de N33 op de [locatie] ter plaatse van zijn woning aan de [locatie] 10 te Wildervank, gemeente Veendam. Daartoe voert hij aan dat de minister onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat de gevolgen zijn van het tracébesluit op de geluidbelasting op de gevel van zijn woning wegens de N33 onderscheidenlijk de [locatie].
15.1. Voor de woning van [appellant sub 1] zijn niet eerder hogere waarden vastgesteld. De woning is volgens het Hoofdrapport gelegen in cluster 11. Op bladzijde 4 van bijlage 2.4b van het Bijlagenrapport zijn de resultaten van de geluidberekeningen weergegeven. Daaruit volgt dat bij deze woning sprake is van een aanpassingssituatie, omdat de heersende geluidbelasting vanwege de [locatie] van ten hoogste 54,18 dB met meer dan 2 dB toeneemt tot 56,85 dB.
15.2. Bij een voorziene overschrijding van de heersende waarde kan de minister een hogere waarde vaststellen, maar uitsluitend nadat hij heeft onderzocht in hoeverre die overschrijding met het treffen van maatregelen kan worden verminderd of voorkomen.
De minister heeft voor de beoordeling van de doeltreffendheid van geluidbeperkende maatregelen in relatie tot de bezwaren van financiële aard (hierna: de doelmatigheidsbeoordeling) voor aanpassingswoningen het maatregelcriterium gehanteerd. In hoofdstuk 5 van het Hoofdrapport is de toepassing van het maatregelcriterium toegelicht. Voor cluster 11 is uiteengezet welke maatregel voor het beperken van de geluidbelasting is onderzocht en tot welke waarden een doelmatigheidsbeoordeling aan de hand van het maatregelcriterium leidt. Bij toepassing van dit criterium spelen niet alleen financiële overwegingen een rol, maar worden de kosten van geluidbeperkende maatregelen afgewogen tegen de te behalen geluidreductie. De geluidisolerende capaciteit van woningen wordt bij de toepassing van het maatregel- en schermencriterium niet betrokken.
15.3. Volgens de doelmatigheidsafweging in hoofdstuk 5 van het Hoofdrapport is de aanleg van een dunne deklaag B doelmatig. Deze aanleg leidt ertoe dat de toekomstige geluidbelasting na het treffen van maatregelen vanwege de [locatie] ten hoogste 53,32 dB bedraagt en daarmee een overschrijding van de heersende waarde wordt voorkomen. In aanmerking genomen dat [appellant sub 1] geen concrete argumenten hieromtrent naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling in hetgeen hij heeft aangevoerd geen aanleiding om deze uitkomsten onjuist te achten.
15.4. Op bladzijde 41 van bijlage 2.1d van het Bijlagenrapport is berekend dat de heersende geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 1] vanwege de N33 ten hoogste 53,92 dB bedraagt. Verder is berekend dat in het toekomstig maatgevende jaar de geluidbelasting op deze woning zonder het treffen van maatregelen ten hoogste 53,81 dB zal zijn. Nu de geluidbelasting op de woning van [appellant sub 1] vanwege de N33 in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen afneemt ten opzichte van de heersende waarde van 53,92 dB, is er wat betreft deze woning in zoverre geen sprake van een aanpassingssituatie.
Hieruit volgt dat op grond van artikel 87f in samenhang bezien met artikel 87b van de Wet geluidhinder voor deze woning bij het nemen van het tracébesluit geen waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting geldt. Dit brengt mee dat het mogelijk vaststellen van hogere waarden op grond van artikel 87f, vierde lid, van de Wet geluidhinder - en het in dat kader doen van onderzoek naar verdere geluidreducerende maatregelen - voor deze woning niet aan de orde is.
15.5. In hetgeen [appellant sub 1] betoogt bestaat, gezien het vorenstaande, geen aanleiding voor het oordeel dat de minister onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt wat het tracébesluit als gevolg zal hebben op de geluidbelasting op de gevel van zijn woning wegens de N33 onderscheidenlijk de [locatie].
Woon- en leefklimaat
16. [appellant sub 5] en [appellant sub 6] stellen in hun woon- en leefklimaat te worden aangetast. [appellant sub 5] voert daartoe aan dat het tracébesluit leidt tot een aantasting van zijn uitzicht. [appellant sub 6] vreest lichthinder vanwege de koplampen van het verkeer op de N33.
16.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder b, van het tracébesluit blijft voor de landschappelijke inpassing van de verdubbeling tussen De Hilte (km 28.00) en Meeden (km 39.40) de bestaande kenmerkende inrichting van het landschap door middel van een bomenrij langs de N33 intact, waarbij in verband met het grotere ruimtebeslag van de verdubbelde N33 een groot deel van de bestaande bomenrijen opnieuw aangeplant wordt.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, blijft voor de landschappelijke inpassing van de verdubbeling tussen Veendam (km 37.60) en Meeden (km 39.40) aan de westzijde van de N33 de bestaande aanwezige bomenrij behouden.
16.2. Volgens de toelichting bij het tracébesluit zal de beplanting in de Groningse Veenkoloniën langs de N33, waaronder het traject De Hilte (km 28.00) en Meeden (km 39.40), die voor de verdubbeling moet wijken aan weerszijden van de weg opnieuw worden aangebracht. Daarmee wordt de voor dit deelgebied kenmerkende inpassing met wegbeplanting hersteld.
Ter zitting heeft de minister uiteengezet dat in het kader van de uitvoering van het project is overeengekomen dat de te herplanten bomen aan de oostzijde van de N33 ter hoogte van de woningen van [appellant sub 5] en [appellant sub 6] bij aanplant reeds een hoogte van vijf à zes meter hebben.
17. De woning van [appellant sub 5] is op ruime afstand van de N33 gelegen. Gelet op het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder b en c, van het tracébesluit zal het uitzicht van [appellant sub 5] vanuit zijn woning ten opzichte van de bestaande situatie nagenoeg niet veranderen.
Wat betreft de woning van [appellant sub 6] geldt dat de lichthinder aldaar vanwege het verkeer op de N33 door het opnieuw aanbrengen van wegbeplanting wordt beperkt. [appellant sub 6] heeft geen aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat de minister in redelijkheid niet heeft kunnen afzien van het in het tracébesluit opnemen van andere, nadere maatregelen ter voorkoming van lichthinder.
[appellant sub 5] en [appellant sub 6] hebben met hetgeen zij hebben aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat deze verandering in zoverre zal leiden tot een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat dat moet worden geoordeeld dat de minister, na afweging van de betrokken belangen, het tracébesluit in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Herhaling zienswijzen
18. Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] verwijzen naar de door hen naar voren gebrachte zienswijzen, overweegt de Afdeling dat zij in zoverre geen redenen hebben aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijzen in de nota van antwoord onjuist is. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
Conclusie
19. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] zijn ongegrond.
Proceskosten
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1a] en [appellant sub 1b], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 6] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Hagen w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012
375.