201112050/1/A4.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden,
appellante,
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: Economische Zaken,
verweerder.
Bij op 30 september 2011 bekendgemaakt besluit, kenmerk PDN/2011-098, voor zover hier van belang, heeft de staatssecretaris krachtens artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) het gebied Westduinpark en Wapendal aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206; hierna: de Habitatrichtlijn en het Habitatrichtlijngebied).
Tegen dit besluit heeft Stichting Duinbehoud beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2012, waar Stichting Duinbehoud, vertegenwoordigd door dra. C.M. Visser, A.J.A. van Schie en dr. H.W.J. van Dijk, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. G.W.P.A. van Schijndel, dr. ir. F.C.J.M. Roozen en drs. E.R. Osieck, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
1. Stichting Duinbehoud betoogt dat de strook grond naast een in het Habitatrichtlijngebied gelegen sloot - door partijen ook wel als paddenpoel aangeduid - ten onrechte niet is aangewezen als deel van dat gebied. Daartoe voert zij aan dat deze strook grond in het verleden door bewoners van de Pyrolalaan en Zeewindelaan is gebruikt in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, vergunningen, overeenkomsten en het besluit van 9 november 1990 tot aanwijzing van het Westduinpark als beschermd natuurmonument. Nu dit gebruik inmiddels is beëindigd, is er geen reden meer om de strook grond niet aan het Habitatrichtlijngebied toe te voegen. De strook grond is volgens Stichting Duinbehoud bovendien van belang voor het beheer en de inrichting van de sloot en voor de voortplanting van daarin voorkomende amfibieën. Daarnaast vormt de strook grond een beter herkenbare begrenzing van het Habitatrichtlijngebied dan de sloot, die wel van dat gebied deel uitmaakt, aldus Stichting Duinbehoud.
1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 november 2008 in zaak nr.
200802545/1), mogen bij de begrenzing van een Habitatrichtlijngebied uitsluitend overwegingen van ecologische aard in aanmerking worden genomen. Het betoog van Stichting Duinbehoud dat bewoners van de Pyrolalaan en Zeewindelaan niet meer gebruik maken van de strook grond heeft op zichzelf geen betrekking op ecologische criteria en kan daarom geen grond bieden voor het oordeel dat de strook grond ten onrechte niet is aangewezen als deel van het Habitatrichtlijngebied.
Voor het Habitatrichtlijngebied gelden op grond van het bestreden besluit instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats witte duinen (H2120), grijze duinen (H2130), duinheiden met strijkhei (H2150), duindoornstruwelen (H2160) en duinbossen (H2180).
De staatssecretaris heeft gesteld dat de natuurlijke habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden niet voorkomen op de in het geding zijnde strook grond, nu het gaat om een van het duingebied geïsoleerd gelegen strook grazig talud naast een woonwijk. Er bestaat geen aanleiding om dit standpunt onjuist te achten. Daarbij is van belang dat Stichting Duinbehoud niet heeft bestreden dat de genoemde natuurlijke habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden niet voorkomen op de strook grond. Verder geldt geen instandhoudingsdoelstelling voor de door Stichting Duinbehoud genoemde amfibieën. In zoverre heeft de staatssecretaris op goede gronden kunnen concluderen dat geen aanleiding bestaat het Habitatrichtlijngebied met de strook grond uit te breiden. Hij mocht zich op het standpunt stellen dat de naastgelegen sloot een logische begrenzing van het Habitatrichtlijngebied vormt en deze als grens van dat gebied kiezen.
2. Stichting Duinbehoud betoogt dat voor de van het Habitatrichtlijngebied deel uitmakende Bosjes van Poot ten onrechte geen instandhoudingsdoelstelling voor duinbossen (droog) (H2180A) is gesteld. Daartoe voert zij aan dat dit subhabitattype in dat deelgebied voorkomt. Dit blijkt volgens Stichting Duinbehoud ook uit de bij het ontwerpbeheerplan gevoegde verspreidingskaart, waarop is weergegeven waar de natuurlijke habitats waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in het Habitatrichtlijngebied voorkomen.
2.1. Dit betoog mist feitelijke grondslag. Voor het hele Habitatrichtlijngebied is een instandhoudingsdoelstelling voor duinbossen (H2180) gesteld. Daaronder valt mede het door Stichting Duinbehoud bedoelde subhabitattype H2180A. De Nbw 1998 vereist overigens niet dat in een besluit tot aanwijzing van een gebied als Habitatrichtlijngebied of op de daarbij behorende kaart wordt aangeduid in welke delen van dat gebied de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen zijn gesteld precies voorkomen. Dit speelt eerst een rol bij het vaststellen van een beheerplan en de vergunningverlening in het kader van de Nbw 1998. De door Stichting Duinbehoud genoemde verspreidingskaart maakt geen deel uit van het thans bestreden besluit.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter,
en mr. Th.C. van Sloten en mr. E. Steendijk, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012