201104901/1/A4.
Datum uitspraak: 27 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (hierna: Purmerend),
2. de vereniging Land- en Tuinbouw Organisatie Noord en [appellante sub 2], gevestigd te Deventer onderscheidenlijk Middelie, gemeente Zeevang (hierna tezamen en in enkelvoud: LTO),
3. het college van burgemeester en wethouders van Beemster (hierna: Beemster),
de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: Economische Zaken,
verweerder.
Bij op 14 maart 2011 bekendgemaakt besluit, kenmerk PDN/2010-093, heeft de staatssecretaris het besluit van 29 september 2005, kenmerk N/2005/2648, tot aanwijzing van het gebied Polder Zeevang als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 103), zoals vervangen door Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PbEU L 20) (hierna: de Vogelrichtlijn en het Vogelrichtlijngebied), gewijzigd.
Tegen dit besluit hebben Purmerend, LTO en Beemster beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2012, waar Beemster, vertegenwoordigd door ing. P.C.G. Koopmeiners, werkzaam bij de gemeente, LTO, vertegenwoordigd door dr. N.M. Gerrits en ing. J.C. Ghijsels, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. G.W.P.A. van Schijndel, dr. ir. F.C.J.M. Roozen en drs. E.R. Osieck, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een besluit geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp van dit besluit naar voren heeft gebracht.
1.1. Purmerend kan zich niet verenigen met de bij het bestreden besluit gestelde instandhoudingsdoelstelling voor de meervleermuis (H1318). Hij heeft echter geen zienswijze over het ontwerpbesluit, waarin de door hem bestreden instandhoudingsdoelstelling reeds was opgenomen, naar voren gebracht. Hij heeft erop gewezen zich pas later de mogelijke gevolgen van deze instandhoudingsdoelstelling te hebben gerealiseerd. Die omstandigheid biedt geen grond voor het oordeel dat Purmerend redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Van andere omstandigheden die wel grond voor dat oordeel bieden, is niet gebleken. Het beroep van Purmerend is daarom niet-ontvankelijk.
2. Het gebied Polder Zeevang is bij besluit van 29 september 2005 (Stcrt. 2005, 191) aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Bij dit besluit zijn voor diverse vogelsoorten instandhoudingdoelstellingen gesteld.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de begrenzing van het gebied nauwkeuriger vastgesteld, een zogenoemde complementaire instandhoudingsdoelstelling voor de meervleermuis (H1318) gesteld en voor één vogelsoort de instandhoudingsdoelstelling ingetrokken. Voor het overige zijn de vogelsoorten waarvoor reeds in 2005 instandhoudingsdoelstellingen zijn gesteld niet veranderd.
3. Ter zitting heeft LTO haar beroepsgrond over de complementaire instandhoudingsdoelstelling voor de meervleermuis ingetrokken.
4. Het aanwijzingsbesluit van 29 september 2005 is in rechte onaantastbaar geworden. Dit betekent dat in deze procedure in beginsel uitsluitend de bij het bestreden besluit aangebrachte wijzigingen in de aanwijzing van het gebied ter beoordeling staan. Dit is slechts anders indien nieuwe feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die zich na de aanwijzing hebben voorgedaan en deze feiten of omstandigheden voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de aanwijzing ook op andere onderdelen te wijzigen (vergelijk de uitspraak van 20 juli 2011 in zaak nr.
201002979/1/R2).
De beroepsgronden van Beemster hebben betrekking op de keuze om het gebied Polder Zeevang aan te wijzen als Vogelrichtlijngebied - gezien de gevolgen daarvan voor agrarische bedrijven - en de keuze om voor de brandgans en de grauwe gans instandhoudingsdoelstellingen te stellen. Deze beroepsgronden zien op de reeds in het aanwijzingsbesluit van 29 september 2005 gemaakte keuzen en niet op de bij het bestreden besluit aangebrachte wijzigingen in de aanwijzing. Beemster heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de aanwijzing bij het bestreden besluit in te trekken dan wel ook op andere onderdelen te wijzigen.
De beroepsgronden van LTO hebben betrekking op de aanwijzing van het gebied Polder Zeevang als Vogelrichtlijngebied, de daarbij gehanteerde criteria en de bij het vaststellen van de instandhoudingsdoelstellingen gehanteerde systematiek. Deze beroepsgronden zien eveneens op de reeds in het aanwijzingsbesluit van 29 september 2005 gemaakte keuzen en niet op de bij het bestreden besluit aangebrachte wijzigingen in de aanwijzing. LTO heeft evenmin nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die voor de staatssecretaris aanleiding hadden moeten zijn de aanwijzing bij het bestreden besluit in te trekken dan wel ook op andere onderdelen te wijzigen.
5. Gelet op het voorgaande is het beroep van Purmerend niet-ontvankelijk en zijn de beroepen van LTO en Beemster ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend niet-ontvankelijk;
II. verklaart de overige beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 december 2012