ECLI:NL:RVS:2012:BY7274

Raad van State

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201110536/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning en medische noodsituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, die op 1 september 2011 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning ongegrond verklaarde. De vreemdeling had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 16 oktober 2009 door de staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De minister van Justitie verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond op 2 juli 2010. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank, waarin hij betoogde dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst vanwege de onzekere beschikbaarheid van zijn noodzakelijke medicijnen, Lexapro en Remeron, die hij daar niet direct kan verkrijgen. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verdedigde de stelling dat de medicijnen via een arts in Tunesië besteld kunnen worden, en dat de levertijd van twee tot drie weken acceptabel is volgens de Vreemdelingencirculaire. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 november 2012 behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de medische behandeling in Tunesië voldoende beschikbaar is. De grieven van de vreemdeling werden verworpen, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201110536/1/V3.
Datum uitspraak: 13 december 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[naam],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 1 september 2011 in zaak nr. 10/24156 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 september 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De minister, thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (hierna: de staatssecretaris), heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met zaak nr. 201202753/1/V1, ter zitting behandeld op 13 november 2012, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R.J.M.F.P. Wouters, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie is verschenen.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. De vreemdeling betoogt in grief 1 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij terugkeert naar het land van herkomst om aldaar de behandeling van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) af te wachten, omdat, gelet op de omstandigheid dat de medicijnen Lexapro en Remeron (Mirtazapine) in Frankrijk besteld kunnen worden met een levertijd van twee tot drie weken, de door hem benodigde medicatie voorhanden is in het land van herkomst. Daartoe voert de vreemdeling aan dat de situatie waarin de benodigde medicatie in het buitenland kan worden besteld niet gelijkgesteld kan worden met de situatie waarin de medicatie met zekerheid kan worden verkregen in het land van herkomst. Er is sprake van een onzekere factor, nu zich tal van oorzaken kunnen voordoen waardoor de medicijnen niet kunnen worden geleverd, als gevolg waarvan een medische noodsituatie zou kunnen ontstaan, aldus de vreemdeling.
3. Vast staat dat de door de vreemdeling gebruikte medicijnen Lexapro en Remeron (Mirtazapine) in Tunesië niet direct voorhanden zijn en dat deze medicijnen volgens informatie van International SOS van 31 juli 2009 (Answer Form 0PAR001871) kunnen worden besteld in Frankrijk en dat de levertijd twee tot drie weken bedraagt.
4. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris toegelicht dat de door de vreemdeling benodigde medicijnen in Tunesië beschikbaar kunnen worden geacht, omdat deze via een arts kunnen worden besteld bij een apotheek. Desgevraagd heeft de staatssecretaris verklaard dat hij ervan uitgaat dat de behandelend arts in Tunesië, indien de patiënt daar om verzoekt, de medicijnen zal voorschrijven en dat de patiënt het recept vervolgens kan meenemen naar een apotheek, alwaar de medicijnen in het buitenland – in dit geval Frankrijk - worden besteld. De staatssecretaris is van oordeel dat de in de voormelde Answer Form genoemde vertraging in de levertijd van ten hoogste twee tot drie weken binnen het in paragraaf B8/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid valt.
De vreemdeling heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat hetgeen de staatsecretaris over de beschikbaarheid van de medicijnen Lexapro en Remeron (Mirtazapine) heeft gesteld onjuist is en heeft evenmin onderbouwd dat er voor deze medicijnen problemen zijn met de levering. Onder deze omstandigheden bestaat, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat behandeling in Tunesië in medisch technische zin in voldoende mate beschikbaar is. De staatssecretaris heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval geen aanleiding bestond om met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 vrijstelling te verlenen van het mvv-vereiste.
Het betoog faalt.
5. Hetgeen als grieven 2 tot en met 5 is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter w.g. Van Roosmalen
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2012
53.
Verzonden: 13 december 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser