201107337/1/R1.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Eureka B.V., gevestigd te Deventer,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Thuishaven B.V. en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: Rederij Thuishaven), gevestigd onderscheidenlijk wonend te Deventer,
appellanten,
de raad van de gemeente Deventer,
verweerder.
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor de Rivier" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Rederij Eureka en Rederij Thuishaven beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en Rederij Eureka hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2012, waar Rederij Eureka, vertegenwoordigd door [directeur], en Rederij Thuishaven, vertegenwoordigd door [directeur], beiden bijgestaan door mr. R. van Eck, advocaat te Enschede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag, en ir. J.T. Lobeek, ing. I.A. Visser, M. Daggenvoorde en ing. S. Klaver, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn als partij gehoord het college van gedeputeerde staten van Overijssel, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts en drs. M. Tonkes, alsmede de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en het dagelijks bestuur van het Waterschap van Groot Salland, beiden vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Aerts.
Op de zitting van 2 januari 2012 is tevens het beroep van [belanghebbende] en anderen, allen wonend te Deventer, behandeld. De Afdeling heeft vervolgens het beroep van [belanghebbende] en anderen onder zaak nr.
201107337/6/R1afgesplitst van de beroepen van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven.
Bij tussenuitspraak van 11 april 2012, nr.
201107337/1/T1/R1, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zestien weken na verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 25 mei 2011 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij brief van 1 augustus 2012 heeft de raad aangegeven het gebrek in het besluit te hebben hersteld.
Rederij Eureka en Rederij Thuishaven hebben zienswijzen naar voren gebracht.
Rederij Eureka en Rederij Thuishaven hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 25 mei 2011 alsnog toereikend te motiveren om welke redenen het niet als zodanig bestemmen van de ligplaatsen van de salonboten van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven aan de Worp aanvaardbaar is, gelet op voor hen bestaande alternatieve locaties voor het aanmeren en het in- en ontschepen van passagiers, en voorts waarop de verwachting is gebaseerd dat het gebruik dat thans onder het overgangsrecht wordt gebracht, binnen de planperiode zal worden beëindigd.
2. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de gebreken in het besluit zijn hersteld met de overgelegde nadere motivering, waarbij tevens wordt verwezen naar een onderzoek van het Maritime Research Institute Netherlands (MARIN) van juli 2012.
3. In hun zienswijzen hebben Rederij Eureka en Rederij Thuishaven te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met de wijze waarop de raad de gebreken in het besluit van 25 mei 2011 heeft hersteld.
4. De raad heeft aangegeven dat de Voorhaven kan worden gebruikt als alternatieve ligplaats voor de boten, waartoe op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) een ligplaatsvergunning is verleend. Volgens de raad blijkt uit het rapport van MARIN dat de Voorhaven goed bereikbaar is vanaf de wal en dat bevoorrading met bevoorradingskarretjes kan plaatsvinden. Voorts is volgens de raad de afstand tot het kantoor van Rederij Eureka beperkt en aanvaardbaar.
Het in- en ontschepen van passagiers kan volgens de raad plaatsvinden aan de Lage Wellekade en de Pothoofdkade. In het rapport van MARIN is opgenomen dat in- en ontschepen op de Pothoofdkade en de Lage Wellekade mogelijk is in het grootste deel, te weten 80%, van de benodigde tijd per maand, uitgaande van een te overbruggen afstand van 75 cm tussen de kade en het dek. Volgens de raad is ook een afstand van 125 cm te overbruggen. Verder is volgens de raad voldoende ruimte aanwezig aan deze kades (totaal 510 meter) en blijken deze in de praktijk, blijkens de kadereserveringen over de jaren 2009-2012, ook voldoende beschikbaar te zijn. Bussen kunnen hier niet parkeren, maar wel passagiers afzetten. De raad stelt verder dat het ook mogelijk is om in gevallen waarin door de lage waterstand de Lage Wellekade en de Pothoofdkade niet beschikbaar zijn, gebruik te maken van de Binnenhaven, waar het waterpeil vast op ongeveer 100 cm onder de kademuur is. Volgens de raad is hier voldoende ruimte voor parkeren.
Het gebruik van verschillende locaties naast elkaar is volgens de raad niet nadelig voor de bedrijfsvoering. Het waterpeil fluctueert niet sterk, zodat enkele dagen vantevoren een inschatting van de benodigde locatie kan worden gemaakt en aan de bezoekers kan worden gemeld. Het gebruik van de schutten in de Binnenhaven kost ongeveer twintig minuten per enkele reis. De raad is bereid om ter compensatie hiervan geen lig- en schutgeld in rekening te brengen.
De raad heeft daarnaast aangegeven bereid te zijn mee te werken aan een verzoek van Rederij Thuishaven om in- en ontschepen te laten plaatsvinden aan haar ponton aan de stadszijde.
De raad wijst er verder op dat uit het onderzoek van MARIN volgt dat Rederij Eureka afvaarten vanaf diverse locaties heeft, waarvan slechts een beperkt deel vanuit Deventer plaatsvindt. Volgens de raad gaat het om gemiddeld ongeveer 11-12 vaarten per maand in de piekmaanden mei tot en met september en gemiddeld drie vaarten per maand in de dalmaanden november tot april.
4.1. Volgens Rederij Eureka is de raad niet consequent, nu het alternatief Binnenhaven niet bij de eerdere besluitvorming was betrokken, maar wel in het rapport van MARIN opgenomen en het in de zomer besproken alternatief - een ponton aan de stadszijde - ten onrechte niet in dat rapport is opgenomen. Verder is er een alternatief besproken waarbij de boten wel aan de Worp zouden in- en ontschepen, maar aan de Voorhaven aanleggen, hetgeen ten onrechte niet in het rapport is opgenomen. Volgens Rederij Eureka zou de opsteller van het MARIN-rapport hebben aangegeven dat dit in zijn ogen weliswaar het meest realistische alternatief is, doch dat de raad daaromtrent om voor Rederij Eureka onbekende redenen heeft gesteld dat het waterschap daarmee niet wil instemmen.
Het rapport bevat volgens Rederij Eureka een groot aantal onjuistheden. Voorts kent de locatie Voorhaven volgens Rederij Eureka een aantal tekortkomingen, met name ten aanzien van de constructie van de steiger en de inrichting daarvan, die volgens haar door MARIN ten onrechte niet in het rapport zijn opgenomen.
Volgens Rederij Eureka zijn aan de gemeente op diens verzoek overgelegde cijfers ten onrechte aan MARIN verstrekt, terwijl dat niet aan Rederij Eureka te kennen was gegeven. Rederij Eureka ging ervan uit dat de aan de gemeente verstrekte gegevens nodig waren voor de berekening van nadeelcompensatie en dat, nu zij rechtstreeks in contact stond met MARIN, deze direct om gegevens zou vragen. Verder stelt Rederij Eureka dat de raad, anders dan vereist op grond van de tussenuitspraak, niet ingaat op de gevolgen van het naast elkaar moeten gebruiken van de alternatieven.
Rederij Eureka herhaalt dat de Pothoofdkade en de Wellekade geen drijvende inrichting hebben en dat deze locaties per auto en bus slecht bereikbaar zijn.
Verder heeft volgens Rederij Eureka MARIN de zogeheten 'downtime' onjuist bepaald, omdat niet van de juiste inscheephoogtes is uitgegaan. Verder verwijst Rederij Eureka naar een reactie van Koninklijke Schuttevaer van 12 september 2012 op het rapport. Daarin wordt geconcludeerd dat het rapport van MARIN gedegen is opgesteld, maar dat geen rekening wordt gehouden met golfslag en veiligheidsaspecten, in verband waarmee een drijvend ponton het beste werkt. Ook is volgens Schuttevaer ten onrechte geen rekening gehouden met de stahoogte, die wordt beperkt door de ligging van de loopplank in de doorgang, waarvoor extra 'downtime' had moeten worden gerekend.
Voorts is in het alternatief Binnenhaven volgens Rederij Eureka niet verdisconteerd dat het schip zowel op de heen- als de terugweg door de sluis moet noch dat de Binnenhaven ver van het centrum is gelegen en geen representatieve uitstraling heeft. Ook wijst Rederij Eureka op de passage in het rapport van MARIN waarin staat vermeld dat er voor gebruikmaking van de alternatieven constructieve veranderingen op de schepen dienen plaats te vinden. Volgens Rederij Eureka is niet aangegeven om welke kosten dit gaat, noch hoe dit gecompenseerd zal worden.
Verder bagatelliseert de raad volgens Rederij Eureka ten onrechte het belang van het zicht vanaf het kantoor op de schepen op de huidige locatie aan de Worp. Ten slotte heeft Rederij Eureka verwezen naar het door Rederij Thuishaven overgelegde nadere stuk van 18 september 2012.
4.2. Rederij Thuishaven wijst eveneens op de buiten het rapport om besproken alternatieven. Verder stelt Rederij Thuishaven dat de benodigde technische aanpassingen aan de Voorhaven nog niet zijn gerealiseerd en ook niet duidelijk is wanneer deze gerealiseerd zouden kunnen worden. Ook wijst Rederij Thuishaven op de problemen met de verkeersafwikkeling op de Wellekade, waar volgens haar geen ruimte is om met bussen te stoppen. Er is volgens Rederij Thuishaven geen akkoord bereikt met de gemeente over het alternatief van een aanlegplaats bij het voetveer aan de stadszijde, nu haar voorkeur uitgaat naar het in- en ontschepen aan de Worp en dan pas naar dat alternatief. Door Rederij Thuishaven is voorts een notitie overgelegd van de gemeente van 18 september 2012 "Inpassing busparkeren aanlegplek salonboten tpv (verlengd) voetveerponton" (hierna: de parkeernotitie). Volgens haar volgt hieruit dat nog niet vaststaat dat de verkeersafwikkeling aan de Wellekade is in te passen.
4.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad toereikend heeft onderbouwd dat de Voorhaven als alternatieve ligplaats voor de salonboten kan dienen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat inmiddels is toegezegd, met het besluit van 1 augustus 2012, dat Rederij Eureka en Rederij Thuishaven een voorkeursrecht wordt gegeven op de gerealiseerde voorziening aan de Voorhaven. Voor zover Rederij Eureka en Rederij Thuishaven stellen dat dit besluit niet gepubliceerd is, doet dit, wat daar ook van zij, niet af aan de daarmee gedane toezegging. Daarnaast heeft de raad aangegeven desgewenst bereid te zijn om de voorrangspositie voor de rederijen en hun eventuele rechtsopvolgers vast te leggen in een notariële of onderhandse akte. Voor zover Rederij Eureka en Rederij Thuishaven stellen dat nog niet alle benodigde faciliteiten aan de Voorhaven zijn gerealiseerd, ziet de Afdeling hierin geen aanleiding om aan te nemen dat de raad de locatie aan de Voorhaven niet geschikt heeft kunnen achten als ligplaats voor de salonboten. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad naar voren heeft gebracht dat deze locatie wordt ingericht in overleg met de rederijen en dat daar walstroom en voorzieningen om drinkwater in te nemen en afvalwater te lozen zijn gerealiseerd. Verder heeft de raad toegezegd dat op verzoek van de rederijen nog een drijvende steiger wordt aangebracht. Dat aan de Voorhaven bevoorrading niet direct met een vrachtwagen maar via bevoorradingskarretjes vanuit de vrachtwagen dient plaats te vinden, geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op de huidige ligplaats aan de Worp bevoorrading op een vergelijkbare wijze plaatsvindt. Ten slotte heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling niet onevenredig belemmerend hoeven achten dat de Voorhaven op een enigszins grotere afstand van het kantoor van Rederij Eureka is gelegen dan de huidige locatie aan de Worp, waarbij geen direct zicht vanuit het kantoor op de boten meer zal bestaan.
4.4. Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling thans inzichtelijk gemaakt dat aanvaardbare alternatieve locaties voor het in- en ontschepen van passagiers bestaan. Daarbij acht de Afdeling van belang dat in het MARIN-rapport is aangegeven dat in- en ontschepen aan de Lage Wellekade en de Pothoofdkade, uitgaande van een te overbruggen afstand van 75 cm tussen de kade en het dek, in 80% van de tijd mogelijk is. De Afdeling ziet geen aanleiding om Rederij Eureka en Rederij Thuishaven te volgen in hun standpunt dat het MARIN-rapport niet heeft kunnen uitgaan van een afstand van 75 cm. Daarbij betrekt de Afdeling het standpunt van de raad dat dat eenzelfde hoogte is als die via de loopplank op het ponton aan de Worpzijde overbrugd kan worden van ponton tot dek. Zo Rederij Eureka al zou moeten worden gevolgd in haar standpunt dat de downtime tussen de 21 en 49% van de tijd ligt, anders dan de 20% waarvan MARIN is uitgegaan, dan ziet de Afdeling nog geen aanleiding voor het oordeel dat het standpunt van de raad ten aanzien van de alternatieven niet houdbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens de stukken Rederij Eureka slechts beperkt afvaarten vanuit Deventer verzorgt, namelijk zo'n 11 a 12 keer per maand in de piekmaanden in de zomer. Dat in de overige gevallen moet worden uitgeweken naar de Binnenhaven, acht de Afdeling niet onaanvaardbaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen de toezegging dat ter compensatie van de schuttijd geen lig- en schutgeld in rekening zal worden gebracht. De Afdeling ziet geen aanleiding om Rederij Eureka - onder verwijzing naar het rapport van Schuttevaer - en Rederij Thuishaven te volgen in hun stelling dat door het ontbreken van een ponton aan de Wellekade en de Pothoofdkade de veiligheid van passagiers bij het in- en ontschepen niet voldoende gegarandeerd kan worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze kades zijn aangelegd en ingericht als aanlegpunt voor boten en daarvan ook reeds geruime tijd gebruik wordt gemaakt. Niet aannemelijk is gemaakt dat het gebruik van deze kades, ook voor de specifieke doelgroepen van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven, in de juiste omstandigheden met de juiste voorzieningen als onveilig moet worden aangemerkt. Wat betreft de benodigde constructieve voorzieningen voor in- en ontschepen zonder ponton, staat in het rapport vermeld dat deze aan de boten of aan de kade kunnen worden uitgevoerd.
Voorts acht de Afdeling gelet op de in het rapport van MARIN opgenomen gegevens over de kadereserveringen aan de Lage Wellekade en de Pothoofdkade, waarnaar de raad verwezen heeft inzichtelijk gemaakt dat aan deze kades voldoende plaats beschikbaar is, zodat het feit dat ook andere schepen gebruik maken van deze locatie geen belemmering vormt voor het aanmerken van deze kades als aanvaardbaar alternatief. Ook heeft de raad inzichtelijk gemaakt op welke wijze de Lage Wellekade en Pothoofdkade bereikbaar zijn en hoe in parkeermogelijkheden wordt voorzien. Dat op deze locaties touringcars passagiers kunnen afzetten, maar op een verder weg gelegen locatie moeten parkeren, acht de Afdeling niet onevenredig belemmerend. Verder heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in de bespreking van de alternatieven voldoende aandacht besteed aan de gevolgen voor de bedrijfsvoering van de rederijen van het naast elkaar gebruiken van de alternatieven. Door de raad is voorts naar voren gebracht dat indien de rederijen schade lijden, die redelijkerwijs niet voor hun rekening behoort te blijven, deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Verder is toegezegd, met het besluit van 1 augustus 2012, dat Rederij Eureka vrijgesteld wordt van het betalen van liggelden en schutgelden bij het gebruik van de kade aan de Binnenhaven voor het in- en ontschepen van passagiers.
Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad voor Rederij Thuishaven een extra alternatief beziet, namelijk het in- en ontschepen naast het voetveer aan de stadszijde, dat zij exploiteert.
Wat betreft het betoog van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven dat blijkens de parkeernotitie nog niet vaststaat dat de verkeersafwikkeling van de ontschepingsmogelijkheid aan de Wellekade is in te passen, stelt de Afdeling vast dat er volgens deze notitie geen optimale locatie is voor busparkeren voor meer dan twee bussen, maar dat er ook locaties gecombineerd kunnen worden. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat de raad zich uit een oogpunt van verkeersafwikkeling op het standpunt had moeten stellen dat deze locatie niet als alternatieve locatie voor in- en ontschepen kan worden aangemerkt.
Voor zover Rederij Eureka en Rederij Thuishaven stellen dat andere alternatieven in het rapport hadden moeten worden opgenomen, ziet de Afdeling daarin geen aanleiding om het rapport onzorgvuldig te achten. Evenmin wordt daartoe aanleiding gezien in de stelling van Rederij Eureka dat voor het rapport gegevens gebruikt zijn die zij aan de gemeente had verstrekt, zonder dat was vermeld dat deze in het rapport gebruikt zouden worden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in de brief van de raad waarin om de informatie wordt verzocht, wordt aangegeven dat dit wordt gedaan in aanvulling op het onderzoek en dat de gegevens worden gebruikt om inzicht te krijgen in de consequenties voor de bedrijfsvoering bij de alternatieven die de gemeente biedt voor de huidige afvaartmogelijkheid aan de Worp.
5. De raad stelt dat het gebruik van de ligplaats aan de Worp door Rederij Thuishaven niet onder het overgangsrecht valt. Daartoe stelt de raad dat Rederij Thuishaven haar twee boten pas in 2007 heeft aangeschaft, toen het bestemmingsplan "Uiterwaarden 2004" al van kracht was. Daarnaast is volgens de raad het ponton waaraan de boten zijn gelegen gerealiseerd zonder bouwvergunning, zodat daartegen kan en zal worden opgetreden. De rederijen zijn reeds bij brieven van het college van burgemeester en wethouders van 6 december 2010 en 18 maart 2011 hiervan op de hoogte gesteld. Het in- en ontschepen aan de locatie aan de Worp is na verwijdering van het ponton niet langer mogelijk. Voorts moeten de boten volgens de raad de locatie verlaten vanwege de werkzaamheden in het kader van het project Ruimte voor de Rivier. Verder brengt de raad naar voren dat het innemen van ligplaatsen op grond van de APV verboden is, omdat in het daarbij behorende aanwijzingsbesluit de locatie aan de Worp niet is aangewezen als gebied waar ligplaats mag worden ingenomen. Daarbij is erop gewezen dat door het college van burgemeester en wethouders uitdrukkelijk is verklaard dat tegen het innemen van ligplaats ter plaatse handhavend zal worden opgetreden. Volgens de raad is dan ook aannemelijk dat dit gebruik binnen de planperiode wordt beëindigd.
5.1. Rederij Eureka heeft naar voren gebracht dat zonder aanvaardbaar alternatief het gebruik van de ligplaatsen aan de Worp niet zal worden beëindigd. Volgens Rederij Eureka en Rederij Thuishaven zou, zo al zou moeten worden geconcludeerd dat de pontons niet legaal aanwezig zijn - hetgeen zij bestrijden - handhavend optreden niet zijn toegestaan vanwege de onevenredigheid daarvan in de gegeven omstandigheden. Daarbij zou het handhavend optreden tegen het ponton het onder het gebruiksovergangsrecht vallende gebruik als ligplaats belemmeren.
Het optreden op grond van de APV om het gebruik te beëindigen zou volgens Rederij Eureka en Rederij Thuishaven détournement de pouvoir opleveren en in strijd zijn met het specialiteitsbeginsel. Verder is dit volgens Rederij Eureka niet in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, nu de APV per 1 januari 2012 is gewijzigd en daaruit volgt dat een voorschot is genomen op de start van de uitvoering van het project "Ruimte voor de Rivier", voordat uitspraak is gedaan in de onderhavige procedure.
5.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de ligplaatsen aan de Worp binnen de planperiode kan worden beëindigd. Daarbij wordt van belang geacht dat gelet op het vorenstaande naar het oordeel van de Afdeling in toereikende alternatieven voor deze ligplaatsen kan worden voorzien. Verder betrekt de Afdeling in haar oordeel dat op grond van de APV en het daarbij behorende aanwijzigingsbesluit, de omgeving van de Worp niet als ligplaatsgebied is aangewezen en het college van burgemeester en wethouders aan de rederijen reeds te kennen heeft gegeven dat zij van de betrokken percelen in het zogeheten beheersgebied van de gemeente geen gebruik meer zullen kunnen maken. De Afdeling ziet in de verwijzing van de raad naar de in de APV opgenomen mogelijkheid om op te treden tegen het innemen van een ligplaats aan de Worp, anders dan de rederijen stellen, niet een argument dat in dit geval niet kan worden gehanteerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat binnen de gemeente diverse instrumenten en vergunningstelsels naast elkaar kunnen bestaan, met eigen besluitvormingstrajecten. Het niet aanwijzen van de Worp als ligplaatsgebied in het aanwijzingsbesluit is onderdeel van brede besluitvorming ten aanzien van dit gebied. Daarnaast is het consistent met de visie van de raad bij de vaststelling van dit plan om ter verbetering van de ruimtelijke kwaliteit de ligplaatsen van de salonboten ter hoogte van de Worp niet als zodanig te bestemmen. Van strijd met de door de rederijen genoemde beginselen is dan ook geen sprake.
6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn de beroepen van Rederij Eureka en Rederij Thuishaven gegrond. Het besluit van 25 mei 2011 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel voor de locatie aan de Worp, met de bestemming "Water", de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" en de aanduidingen "passantenhaven", "ligplaats" en "specifieke vorm van verkeer - verkeer te water".
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt vastgesteld dat de raad alsnog nader onderzoek heeft verricht en het besluit in zoverre nadien heeft gemotiveerd. Er is geen grond het nadere onderzoek en de nadere motivering niet toereikend te achten. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit in zoverre in stand blijven.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Deventer van 25 mei 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Ruimte voor de Rivier", voor zover het betreft het plandeel voor de locatie aan de Worp, met de bestemming "Water", de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" en de aanduidingen "passantenhaven", "ligplaats" en "specifieke vorm van verkeer - verkeer te water";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in zoverre geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Deventer tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Eureka B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.221,82 (zegge: tweeduizend tweehonderdeenentwintig euro en tweeëntachtig cent), waarvan € 1.092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Thuishaven B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1135,02 (zegge: elfhonderdvijfendertig euro en twee cent), waarvan € 1.092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
V. gelast dat de raad van de gemeente Deventer aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Eureka B.V., en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Rederij Thuishaven B.V. en anderen vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012