ECLI:NL:RVS:2012:BY6747

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201202411/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van rekeningen van externen in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die op 31 januari 2012 zijn beroep ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van gedeputeerde staten van Drenthe van een verzoek om openbaarmaking van rekeningen van externen die werkzaamheden hebben verricht in verband met procedures die [appellant] betreffen. Het college had op 6 mei 2010 het verzoek afgewezen, en dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het verzoek van [appellant] om een afschrift van de rekeningen een herhaald verzoek was, waarvoor geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd.

De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het verzoek van 31 maart 2010 een herhaald verzoek was. De Raad oordeelde dat het verzoek om een afschrift van rekeningen feitelijk en inhoudelijk verschilt van het eerdere verzoek om een overzicht van kosten. Dit verschil maakt dat het college niet zonder meer het verzoek kon afwijzen op basis van de eerdere afwijzing. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Daarnaast is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 19 december 2012.

Uitspraak

201202411/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 31 januari 2012 in zaak nr. 10/578 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2010 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van een afschrift van alle rekeningen van 2008 van externen die werkzaamheden verrichten of hebben verricht die in verband staan met procedures die hem betreffen, afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Partijen hebben ermee ingestemd het hoger beroep zonder zitting af te doen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.
Ingevolge het tweede lid vermeldt de verzoeker bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
2.    Bij brief van 19 januari 2010 heeft [appellant] op grond van de Wob verzocht om een overzicht van de kosten voor externen die door de provincie zijn ingehuurd in verband met alle procedures waarin hij met de provincie Drenthe is verwikkeld over de jaren 2001 tot en met 2009. Bij besluit van 12 maart 2010 heeft het college dit verzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellant] geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte onaantastbaar is geworden.
Vervolgens heeft [appellant] bij brief van 31 maart 2010 op grond van de Wob een verzoek ingediend om een afschrift van voornoemde rekeningen. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 mei 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat bij besluit van 12 maart 2010 een reactie is gegeven op het verzoek van 19 januari 2010, dat inhoudelijk hetzelfde verzoek omvatte.
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van 31 maart 2010 feitelijk en inhoudelijk ziet op dezelfde informatie als het verzoek van 19 januari 2010 en derhalve een herhaald verzoek is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Aan het verzoek van 31 maart 2010 heeft [appellant] geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd die een ander licht werpen op het besluit van 12 maart 2010. Naar het oordeel van de rechtbank mocht het college derhalve het verzoek van 31 maart 2010 van [appellant] op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb afwijzen en voor de motivering hiervan volstaan met een verwijzing naar het besluit van 12 maart 2010.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek van 31 maart 2010 een herhaald verzoek is. Hiertoe voert hij aan dat, hoewel dit hetzelfde onderwerp betreft als het verzoek van 19 januari 2010, het verzoek van 31 maart 2010 feitelijk en inhoudelijk hieraan niet gelijk is, nu een afschrift van rekeningen meer informatie bevat dan een overzicht. Voorts beschikt het college niet over een overzicht, maar wel over de rekeningen. De overweging dat geen verplichting bestaat een overzicht samen te stellen, nu de Wob geen vergaringsplicht kent, is derhalve ten onrechte, door verwijzing naar het besluit van 12 maart 2010, aan het besluit van 6 mei 2010 ten grondslag gelegd, aldus [appellant].
4.1.    De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek van 31 maart 2010 een herhaald verzoek is als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat dit verzoek ziet op een afschrift van voornoemde rekeningen, terwijl het verzoek van 19 januari 2010 ziet op een overzicht van die rekeningen. Dit, ook indien bestaand, is een ander document. Reeds hierom slaagt het betoog. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
5.    Gezien het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het college het verzoek van [appellant] op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb mocht afwijzen.
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 juli 2010 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
7.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 31 januari 2012 in zaak nr. 10/578;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 22 juli 2010, kenmerk 28/MO/2010008946;
V.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 40,90 (zegge: veertig euro en negentig cent);
VI.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Drenthe aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 382,00 (zegge: driehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
582-741.