ECLI:NL:RVS:2012:BY6721

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201201185/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Groningen inzake bezwaarschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 december 2011, waarin het beroep van appellanten niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van 8 juni 2011 van het college geen besluit inhoudt waartegen beroep kan worden ingesteld. Appellanten hadden op 20 mei 2011 een bezwaarschrift ingediend, maar de rechtbank stelde vast dat uit dit bezwaarschrift niet duidelijk werd tegen welk besluit het was gericht.

Appellanten betogen in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 8 juni 2011 niet kan worden opgevat als een weigering om een besluit op het bezwaarschrift te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze stelling verworpen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de brief van het college geen besluit bevatte en dat er geen sprake was van een weigering om een besluit te nemen.

Daarnaast betogen appellanten dat de vertegenwoordiger van het college, mr. E.M. van Koldam, niet gemachtigd was om hen te vertegenwoordigen. De Afdeling oordeelt dat er geen reden is om aan de machtiging van Van Koldam te twijfelen, aangezien het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank bevestigt dat hij gemachtigd was.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 19 december 2012.

Uitspraak

201201185/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaatsen],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 december 2011 in zaak nr. 11/646 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Haren.
Procesverloop
Bij brief van 8 juni 2011 heeft het college aan [appellanten] medegedeeld dat uit een door hen ingediend bezwaarschrift van 20 mei 2011 niet volgt, tegen welk besluit het is gericht.
Bij uitspraak van 13 december 2011 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [gemachtigde], mede namens de erven van [appellant a], [appellant b], en het college, vertegenwoordigd door S.G. Tichelaar, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    De rechtbank heeft overwogen dat de brief van 8 juni 2011 geen besluit inhoudt, waartegen beroep kan worden ingesteld. Bij die brief heeft het college niet op enig door [appellanten] bij schrijven van 20 mei 2011 gemaakt bezwaar beslist. Voorts houdt de brief volgens haar geen weigering in al dan niet tijdig een besluit te nemen, nu uit het bezwaarschrift, evenmin als uit de later door [appellanten] aan het college gedane mededelingen, volgt, tegen welk besluit het bezwaar is gericht.
2.    [appellanten] betogen dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de brief van 8 juni 2011 dient te worden opgevat als een weigering een besluit op het bezwaarschrift van 20 mei 2011 te nemen.
2.1.    Dat betoog faalt. De rechtbank heeft de brief van 8 juni 2011 van het college terecht niet aangemerkt als inhoudend een weigering een besluit te nemen. Het heeft geadresseerden in deze brief medegedeeld dat uit het geschrift van 20 mei 2011 niet volgt, tegen welk besluit het bezwaar is gericht.
3.    [appellanten] betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat mr. E.M. van Koldam, die het college ter zitting bij haar heeft vertegenwoordigd, daartoe door het college niet was gemachtigd.
3.1.    Volgens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank was Van Koldam gemachtigd om het college in de procedure te vertegenwoordigen. Er is geen reden om niet aan te nemen dat dat waar is. Het college heeft het niet ontkend. Het betoog faalt daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
582-741.