201200611/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Sluis,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 22 december 2011 in zaak nr. 10/682 in het geding tussen:
[bezwaarmakers A en B], beiden wonend te [plaats] (België), en [bezwaarmaker C], wonend te [plaats], gemeente Sluis, (hierna: [bezwaarmaker A] en anderen),
Bij besluit van 23 december 2009 heeft de burgemeester besloten aan [vergunninghouder] ten behoeve van discotheek "The Limit", gelegen aan de Mollekotweg 5 te IJzendijke (hierna: de inrichting), vergunningen te verlenen voor het exploiteren van een horecabedrijf en om de openbare grond te gebruiken voor het hebben en inrichten van een direct aansluitend terras. Aan de vergunningen zijn voorschriften verbonden.
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft de burgemeester het door [bezwaarmaker A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 23 december 2009 herroepen in die zin dat diverse voorschriften zijn gewijzigd of toegevoegd.
Bij uitspraak van 22 december 2011 heeft de rechtbank het door [bezwaarmaker A] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het bezwaar van [bezwaarmaker A] en anderen tegen het besluit van 23 december 2009 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de vergunningen alsnog geweigerd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De vergunninghouder en [bezwaarmaker A] en anderen hebben ieder afzonderlijk een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend en ten aanzien van de bijlagen bij een brief van de Teamchef politie Zeeland, Team Sluis, van 13 februari 2012 (hierna: de bijlagen) en een bijlage bij een brief van een korpschef van de Belgische politie van 16 februari 2012 (hierna: de bijlage) de Afdeling verzocht op voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat uitsluitend zij van deze stukken kennis mag nemen.
Op 24 augustus 2012 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de aldus verzochte toestemming ten aanzien van de bijlagen gerechtvaardigd is. Ten aanzien van de bijlage heeft de Afdeling het verzoek vanwege het ontbreken van een gewichtige reden voor beperkte kennisneming afgewezen. De bijlage is retour gezonden, waarna de burgemeester het stuk alsnog ter voeging in het dossier aan de Afdeling heeft toegezonden.
[bezwaarmaker A] en anderen hebben de Afdeling geen toestemming verleend om mede op basis van de bijlagen uitspraak te doen.
[bezwaarmaker A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 september 2012, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Bonnewel en J.M. de Feijter, beiden werkzaam bij de gemeente, en [bezwaarmaker A] en anderen, in de persoon van [bezwaarmaker A], bijgestaan door mr. E.M.N. Noordover, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de vergunninghouder als partij gehoord.
De zaak is gezamenlijk behandeld met zaak nr.
201111621/1/R2, voor zover die ziet op het beroep van [bezwaarmaker A] en anderen.
1. Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Sluis 2006 (hierna: de Apv) is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het tweede lid weigert de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
Ingevolge het vijfde lid beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
2. Het perceel van de inrichting heeft in de tweede herziening van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming "Horecavestigingen".
Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn gronden met die bestemming bestemd voor horecabedrijven.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 25, wordt in het bestemmingsplan onder horecabedrijf verstaan een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:
a. het verstrekken van voedsel en/of dranken met het oogmerk dat deze ter plaatse worden genuttigd;
b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
c. het verstrekken van nachtverblijf.
3. De rechtbank heeft overwogen dat de exploitatie van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan. De inrichting is gevestigd op een perceel waarop niet de in de legenda, behorend bij het bestemmingsplan, opgenomen specifieke subbestemming voor discotheken, te weten Hd, rust.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaan er aanwijzingen die erop duiden dat in het bestemmingsplan bewust een onderscheid is gemaakt tussen horecavestigingen en discotheken. Het maken van een dergelijk onderscheid ligt, gelet op het verschil tussen de invloed van een discotheek en die van overige horecavoorzieningen in het algemeen op het woon- en leefklimaat, volgens de rechtbank ook voor de hand. De rechtbank heeft voorts in aanmerking genomen dat in de toelichting op artikel 18 van de planvoorschriften, behorend bij het op 18 juni 1998 vastgestelde bestemmingsplan "Landelijk gebied" (hierna: het moederplan), ten aanzien van de percelen met de bestemming "Horecavestigingen" is vermeld dat deze overeenkomstig het huidige gebruik zijn bestemd en de inrichting destijds een dorpscafé was.
4. De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de exploitatie van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan. De bestemming van het betrokken perceel is sinds de inwerkingtreding van het moederplan niet gewijzigd. De planvoorschriften en de toelichting daarop kennen niet de in de legenda op de plankaart vermelde subbestemming Hd. Ingeval er discrepantie bestaat tussen de planvoorschriften en de plankaart, dienen de planvoorschriften te prevaleren, aldus de burgemeester. Voorts is het volgens de burgemeester onjuist dat er bewust een onderscheid is gemaakt tussen horecavestigingen en discotheken en geldt voor het perceel van de inrichting volgens de plankaart de bestemming "Horecavestigingen", waarbinnen alle vormen van horeca zijn toegestaan.
5. Het betoog faalt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 201111621/1/R2 staat het bestemmingsplan geen discotheek toe op het perceel van de inrichting. De Afdeling heeft daartoe in die uitspraak overwogen dat de activiteiten van een discotheek in hoofdzaak bestaan uit het bieden van gelegenheid tot dansen en deze activiteit niet wordt genoemd in artikel 1, aanhef en onder 25, van de planvoorschriften. De inrichting is naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen binnen de bestemming "Horecavestigingen" passend horecabedrijf.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de rechtbank, zij het op onjuiste gronden, terecht tot de conclusie is gekomen dat de exploitatie van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan en de burgemeester de gevraagde vergunningen ten behoeve van de exploitatie van de inrichting reeds daarom had moeten weigeren.
6. Gelet hierop behoeven de overige gronden van het hoger beroep geen bespreking meer.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
8. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de burgemeester van Sluis tot vergoeding van bij [bezwaarmakers A en B], wonend te [plaats] (België), en [bezwaarmaker C] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. bepaalt dat van de burgemeester van Sluis een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Nell, ambtenaar van staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Nell
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012