201200041/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zwolle,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 25 november 2011 in zaken nrs. 11/1345, 11/2190, 11/2191 en 11/2192 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 15 september 2010 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming huurtoeslag aan [appellante] over 2007 op nihil vastgesteld en € 3.321,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 10 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming huurtoeslag aan [appellante] over 2008 herzien, op nihil vastgesteld en € 2.397,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 19 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming huurtoeslag aan [appellante] over 2009 herzien, op nihil vastgesteld en € 3.450,00 aan uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 27 juli 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de eerdere voorschotverlening over 2011 herzien en bepaald dat [appellante] over dat jaar geen recht heeft op huurtoeslag. Bij besluit van 2 augustus 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen € 2.520,00 aan uitbetaalde voorschotten over 2011 teruggevorderd.
Tegen de besluiten van 10 augustus 2011, 19 augustus 2011, 27 juli 2011 en 2 augustus 2011 heeft [appellante] met instemming van de Belastingdienst/Toeslagen rechtstreeks beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 25 november 2011 heeft de rechtbank de door [appellante] tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van behandeling van de zaak ter zitting en het onderzoek gesloten.
1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir), verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.
Ingevolge het vierde lid kan de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot herzien.
Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het tweede lid kan een tegemoetkoming met toepassing van dit artikel niet meer worden herzien indien vijf jaren zijn verstreken na de laatste dag van het berekeningsjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, worden voorschotten, indien deze zijn verleend, verrekend met de tegemoetkoming.
Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), zoals deze luidde ten tijde van belang, is op deze wet de Awir, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder rekenhuur verstaan: de huurprijs die de huurder per maand is verschuldigd.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, wordt geen huurtoeslag toegekend als de rekenhuur hoger is dan - per 1 januari 2007 - € 615,01 per maand.
Dit bedrag wordt ingevolge het vierde lid jaarlijks aangepast overeenkomstig de in artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, bedoelde ministeriële regeling huurtoeslaggrenzen die wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
2. [appellante] heeft in 2005 huurtoeslag voor het berekeningsjaar 2006 aangevraagd. Deze aanvraag is op grond van de regelgeving mede aangemerkt als een aanvraag voor het berekeningsjaar 2007. Op 24 november 2006 heeft zij een eengezinswoning aan de [locatie] te Zwolle betrokken. Op 20 maart 2007 heeft [appellante] een wijzigingsformulier huurtoeslag ingediend in verband met haar verhuizing naar de woning aan de [locatie] te Zwolle.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan de besluiten van 15 juni 2011, 10 augustus 2011, 19 augustus 2011, 27 juli 2011 en 2 augustus 2011 ten grondslag gelegd dat de rekenhuur van de woning aan de [locatie] over de jaren 2007, 2008, 2009 en 2011 hoger is dan het voor die jaren geldende normbedrag als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met het vierde lid, van de Wht, zodat [appellante] over die berekeningsjaren geen recht op huurtoeslag heeft.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de reeds verleende voorschotten huurtoeslag voor de jaren 2007 en 2011 mocht terugvorderen. Daartoe voert zij aan dat zij de juiste gegevens heeft verstrekt, dat de Belastingdienst haar mondeling heeft medegedeeld dat zij recht had op huurtoeslag en dat zij niet de dupe mag worden van fouten en een gebrek aan controle bij de Belastingdienst, zodat zij erop mocht vertrouwen dat zij dat recht ook had.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 27 juli 2011 in zaak nr.
201011890/1/H2) vloeit uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde en vierde lid, van de Awir voort dat aan verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat. Het voorschot heeft immers een voorlopig karakter: het kan ingevolge artikel 24, tweede en derde lid, van de Awir worden verrekend met de tegemoetkoming, wat tot een terugvordering kan leiden. De Belastingdienst heeft erkend dat hij vanwege de beperkingen van het geautomatiseerde systeem en de controle achteraf niet direct adequaat op het wijzigingsverzoek heeft gereageerd. Dit staat er echter niet aan in de weg dat [appellante] door het voorlopige karakter van de voorschotten aan de verlening niet het gerechtvaardigde vertrouwen kon ontlenen dat voor 2007 de tegemoetkoming op hetzelfde bedrag zou worden vastgesteld en dat voor 2011 het voorschot niet zou worden herzien. Ingevolge artikel 26 van de Awir was de Belastingdienst/Toeslagen gehouden de teveel uitbetaalde voorschotbedragen terug te vorderen.
4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de reeds toegekende tegemoetkomingen huurtoeslag voor de jaren 2008 en 2009 in strijd met artikel 21, eerste lid, van de Awir heeft herzien.
4.1. De Belastingdienst/Toeslagen kan een reeds toegekende tegemoetkoming slechts met toepassing van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awir herzien, indien de belanghebbende of zijn partner wist of behoorde te weten dat de tegemoetkoming onjuist is.
Uit artikel 13, eerste lid, gelezen in verbinding met het vierde lid, van de Wht vloeit voort dat geen huurtoeslag wordt toegekend als de rekenhuur hoger is dan het voor dat jaar bepaalde grensbedrag. Dat grensbedrag wordt jaarlijks in de Staatscourant gepubliceerd. Deze informatie is opgenomen in algemeen beschikbare brochures over huurtoeslag die de Belastingdienst/Toeslagen uitgeeft. Van [appellante] mocht worden gevergd dat zij als ontvanger van huurtoeslag toen zich een wijziging in haar situatie voordeed ten minste kennis had genomen van de brochures die betrekking hebben op huurtoeslag. In 2006 is zij verhuisd naar de eengezinswoning aan de [locatie] te Zwolle. In de op dat jaar betrekking hebbende brochure Huurtoeslag 2006 staat duidelijk: "Uw woning moet aan de volgende eisen voldoen: […] Uw huurlasten zijn niet te hoog of te laag. Dit is afhankelijk van uw situatie. De kale huur mag in ieder geval niet lager zijn dan € 193,50 en niet hoger dan € 604,72." Ten tijde van haar aanvraag in 2007 bestond de brochure Huurtoeslag 2007 die onder ‘Uw woning’ de eveneens duidelijk vermeldde: "Vanaf 1 juli 2006 tot 1 juli 2007 mag de rekenhuur niet lager zijn dan € 195,89 en niet hoger dan € 615,01." In de brochures voor de jaren 2008 en 2009 zijn teksten van gelijke strekking opgenomen met als maximum rekenhuren € 621,78 (tot 1 juli 2008), € 631,73 (vanaf 1 juli 2008 tot 1 juli 2009) en € 647,53 (vanaf 1 juli 2009). De rekenhuur bedroeg voor [appellante] in 2007 € 670,00, in 2008 € 691,00 en in 2009 € 720,00. Op grond van die brochures kon [appellante] weten dat haar rekenhuur het grensbedrag overschreed. Voorts had zij uit die brochures kunnen afleiden dat slechts in bijzondere gevallen, bijvoorbeeld in het geval van een aan een handicap aangepaste woning, van het grensbedrag kan worden afgeweken. Zo staat bijvoorbeeld in de brochure Huurtoeslag 2007 het volgende: "Soms is er sprake van een bijzondere situatie. Hierdoor kan het zijn dat u toch in aanmerking komt voor huurtoeslag. Bijvoorbeeld als u jonger bent dan 18 jaar of als u onzelfstandige woonruimte huurt. Dit geldt ook voor een huurprijs die, vanwege een voor een handicap aangepaste woning, hoger is dan voor huurtoeslag is toegestaan." Nu [appellante] niet in dergelijke bijzondere omstandigheden verkeerde, had zij behoren te weten het de huurprijs van de woning aan de [locatie] te Zwolle dat grensbedrag overschreed en dat de toekenning van huurtoeslag onjuist was.
4.2. Gelet op hetgeen onder 4.1. is overwogen en nu niet is gebleken van een ondubbelzinnige toezegging van de Belastingdienst/Toeslagen, dat [appellante] wel recht zou hebben op huurtoeslag, faalt haar betoog dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen bij haar het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij recht had op huurtoeslag evenzeer.
5. [appellante] betoogt voorts tevergeefs dat de Belastingdienst/Toeslagen ambtelijke fouten heeft gemaakt die niet voor haar rekening kunnen blijven. Ook indien de Belastingdienst/Toeslagen fouten heeft gemaakt, kan dat er in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet toe leiden dat [appellante] aanspraak kan maken op toeslagen waar zij op grond van de Wht geen recht op heeft.
6. [appellante] betoogt ten slotte tevergeefs dat het voor haar onmogelijk is om het terug te vorderen bedrag te betalen. In artikel 26 van de Awir is dwingend bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien. Kwijtschelding van het verschuldigde bedrag is derhalve niet mogelijk. Wel kan [appellante] de Belastingdienst/Toeslagen verzoeken om een betalingsregeling, indien zij door de terugvordering in financiële problemen raakt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012