ECLI:NL:RVS:2012:BY6704

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201206361/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging geslachtsnaam van minderjarige dochters en de rol van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de staatssecretaris op 31 januari 2011 aan de moeder en haar partner meegedeeld dat de aanvraag van de minderjarige dochters van de appellant om hun geslachtsnaam te wijzigen in die van de partner, voor inwilliging in aanmerking zou komen. Dit besluit volgde op een eerder bezwaar van de appellant, dat door de staatssecretaris op 7 juni 2011 ongegrond werd verklaard. De rechtbank Groningen heeft op 14 mei 2012 het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna de appellant hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 november 2012 behandeld. De appellant was aanwezig, evenals de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.C. van der Linden, en de dochters, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. K. Croezen. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de instemming van de dochters met de geslachtsnaamswijziging doorslaggevend had geacht, ondanks de bezwaren van de appellant. De appellant voerde aan dat de wijziging hem persoonlijk zeer raakte, maar de Afdeling oordeelde dat dit niet leidde tot een gegrondverklaring van het hoger beroep.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met de opmerking dat de staatssecretaris had voldaan aan de eisen van het Besluit geslachtsnaamswijziging. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de instemming van de dochters, die ouder dan twaalf jaar zijn, doorslaggevend was voor de beslissing. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

201206361/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 14 mei 2012 in zaak nr. 11/979 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Op 31 januari 2011 heeft de staatssecretaris aan [moeder en partner] medegedeeld dat hij de aanvraag van de minderjarige dochters van [appellant] (hierna: de dochters) om hun geslachtsnaam in [partners naam] te wijzigen voor inwilliging in aanmerking zal doen komen.
Bij besluit van 7 juni 2011 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De dochters hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [appellant] in persoon en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. L.C. van der Linden, werkzaam in dienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen. Verder zijn daar de dochters, vertegenwoordigd door mr. K. Croezen, advocaat te Tynaarlo, gehoord.
Overwegingen
1.    Ambtshalve wordt als volgt overwogen.
De termijn voor het instellen van beroep eindigde op 19 juli 2011. [appellant] heeft het op 17 juli 2011 gedateerde beroepschrift ten onrechte bij de staatssecretaris ingediend. Volgens het postregistratiesysteem van de staatssecretaris is het bij hem binnengekomen op 25 juli 2011. Voor de verzending dient te worden uitgegaan van het op de enveloppe gestelde poststempel. De enveloppe is echter op het departement in het ongerede geraakt.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 juni 2009 in zaak nr.
200807945/1/H1), dienen de gevolgen van het in het ongerede raken van de enveloppe onder die omstandigheden voor rekening van het desbetreffende bestuursorgaan te blijven. Nu het beroepschrift, dat binnen de beroepstermijn is gedateerd, binnen een week na afloop van die termijn is ontvangen, moet het er daarom voor worden gehouden dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. De rechtbank heeft het beroep dan ook terecht, zij het niet op juiste gronden, ontvankelijk geacht.
2.    Ingevolge artikel 1:7, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd.
Ingevolge het vijfde lid worden bij algemene maatregel van bestuur regelen gesteld betreffende de gronden, waarop de geslachtsnaamswijziging kan worden verleend, de wijze van indiening en behandeling van verzoeken als in het eerste en het tweede lid bedoeld en betreffende het voor wijziging van de geslachtsnaam verschuldigde recht.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het krachtens die bepaling vastgestelde Besluit geslachtsnaamswijziging wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, gewijzigd in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd of opgevoed.
Ingevolge het vierde lid wordt het verzoek afgewezen, indien:
a. (…);
b. de minderjarige van twaalf jaren of ouder niet met de verzochte geslachtsnaamswijziging instemt;
c. een ouder weigert met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder in te stemmen, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft;
d. (…).
3.    Aan het besluit van 7 juni 2011 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat is voldaan aan de eisen die in het Besluit geslachtsnaamswijziging voor het wijzigen van de geslachtsnaam zijn gesteld. Het verzoek is ingediend door de moeder, de wettelijke vertegenwoordiger van de dochters, en haar partner, wiens geslachtsnaam ten behoeve van de dochters wordt verzocht. De moeder en haar partner hebben, voorafgaand aan het verzoek, tezamen de dochters gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren verzorgd en opgevoegd. De dochters hebben met de geslachtsnaamswijziging ingestemd en zijn, na kennisname van de weigering van [appellant] om in te stemmen, bij hun instemming gebleven. De door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden leiden er niet toe dat het verzoek niet wordt ingewilligd, aldus dat besluit.
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris doorslaggevende betekenis mocht toekennen aan het feit dat de dochters met geslachtsnaamswijziging hebben ingestemd en bij hun instemming zijn gebleven, nadat zij kennis hadden genomen van de bezwaren van [appellant]. Hetgeen [appellant] in beroep heeft gesteld betreffende zijn wens om de geslachtsnaamswijziging uit te stellen, het niet nakomen van de omgangsregeling en dat de geslachtsnaamswijziging hem persoonlijk raakt, heeft de rechtbank niet tot gegrondverklaring van het beroep geleid.
5.    [appellant] voert aan dat hij door het verzoek tot geslachtsnaamswijziging van de dochters persoonlijk zeer is geraakt. Hoewel aannemelijk is dat de verzochte geslachtsnaamswijziging voor hem pijnlijk is, leidt dat niet tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek om geslachtsnaamswijziging voor inwilliging in aanmerking mocht doen komen, nu is voldaan aan de daarvoor in het Besluit geslachtsnaamswijziging gestelde eisen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan derhalve niet leiden tot een gegrondverklaring van het hoger beroep. Voor zover [appellant] opkomt tegen zijn verplichting om een financiële bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de dochters te betalen, wordt overwogen dat de bestuursrechter terzake daarvan niet bevoegd is.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
582-741.