ECLI:NL:RVS:2012:BY6703

Raad van State

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201205754/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van handhavingsverzoek en bescherming van persoonlijke levenssfeer

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 april 2012, waarin het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om openbaarmaking van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Het college had op 7 april 2009 een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van een handhavingsverzoek van 17 oktober 2008 afgewezen. Dit besluit werd later door het college in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de klagers zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 december 2012 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. De Afdeling overwoog dat de Wob (Wet openbaarheid van bestuur) de mogelijkheid biedt om informatie over bestuurlijke aangelegenheden op te vragen, maar dat er uitzonderingen zijn, vooral als het gaat om de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Het college had eerder al een samenvatting van het handhavingsverzoek openbaar gemaakt, maar had geweigerd om de volledige inhoud openbaar te maken, omdat dit inbreuk zou maken op de privacy van de klagers.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de gevraagde informatie niet openbaar te maken. Het belang van de klagers bij bescherming van hun identiteit en persoonlijke levenssfeer was in dit geval zwaarder dan het algemeen belang bij openbaarmaking. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de klagers recht hadden op anonimiteit en dat openbaarmaking, zelfs in geanonimiseerde vorm, niet mogelijk was zonder hun privacy te schenden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

201205754/1/A3.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 april 2012 in zaak nr. 11/9812 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 7 april 2009, voor zover thans van belang, heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van een verzoek om handhaving van 17 oktober 2008 afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2011 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 april 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 19 juli 2012 heeft [appellant] de Afdeling toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.R. Bissessur, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door R. Vingerling, werkzaam bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) kan een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten, over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:
a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,
b. kennisneming van de inhoud toe te staan,
c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of
d. inlichtingen daaruit te verschaffen.
Ingevolge het tweede lid verstrekt het de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:
a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;
b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, blijft het verstrekken van informatie krachtens deze wet achterwege, voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang bij de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
2.    Het besluit van 7 april 2009 heeft het college eerder bij besluit van 10 september 2009 in bezwaar gehandhaafd. Tegen dat besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. Bij de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011 in zaak nr.
201011683/1/H3) is het door [appellant] tegen de op dat beroep gedane uitspraak ingestelde hoger beroep gegrond verklaard. De Afdeling heeft daartoe overwogen dat het college de bij toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Wob vereiste afweging niet heeft uitgevoerd en niet voldoende heeft gemotiveerd, waarom het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval aan gedeeltelijke openbaarmaking in de weg staat.
3.    Bij het besluit van 16 november 2011 heeft het college een samenvatting van het handhavingsverzoek openbaar gemaakt. Hieraan heeft het ten grondslag gelegd dat de handelwijze van het college daarmee controleerbaar wordt, zonder dat persoonsgegevens of andere gegevens, waaruit de identiteit van de klagers is te herleiden, worden prijsgegeven. Naast persoonsgegevens bevat het verzoek ook inhoudelijke passages, waaruit die identiteit is te herleiden. Derhalve zou het ook door het verzoek met uitzondering van persoonsgegevens openbaar te maken inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de klagers. Bovendien verzochten de klagers om geheimhouding van hun identiteit. Voorts wordt hierdoor het algemene belang bij het ontvangen van meldingen gediend, nu klagers erop moeten kunnen vertrouwen dat hun anonimiteit bij het doen van meldingen gewaarborgd blijft, aldus het college.
4.    [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de klagers in de weg staat aan gehele of geanonimiseerde openbaarmaking van het verzoek, heeft miskend dat hij met de identiteit van de klagers bekend is, zodat hun belang minder zwaar weegt dan het algemeen belang bij openbaarmaking.
4.1.    Dat betoog faalt. De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van het verzoek. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat openbaarmaking ervan tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de klagers zou leiden. Dit geldt ook, indien dat geanonimiseerd zou gebeuren. In het verzoek zijn persoonlijke ervaringen van de klagers vermeld en de hierin gegeven informatie is eenvoudig tot hun identiteit te herleiden.
De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de klagers bij eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer zwaarder moet wegen dan het algemeen belang bij gehele of geanonimiseerde openbaarmaking. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de klagers hebben verzocht het verzoek niet openbaar te maken, omdat zij steeds worden lastiggevallen en zij erop moeten kunnen vertrouwen dat hun anonimiteit bij het doen van meldingen gewaarborgd blijft, als daarvoor aanleiding bestaat. Doordat het college voorts wel een samenvatting van het verzoek heeft gepubliceerd, is het belang van openbaarheid zo veel mogelijk gediend. Aan de omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, met de identiteit van de klagers bekend is, heeft de rechtbank terecht niet de betekenis gehecht die hij daaraan gehecht wilde zien, reeds omdat openbaarmaking bekendmaking aan een ieder behelst en niet slechts aan hem.
5.    [appellant] klaagt voorts dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat het college in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2011 heeft geweigerd door hem gevraagde informatie over persoonlijke beleidsopvattingen openbaar te maken.
5.1.    De rechtbank heeft de desbetreffende beroepsgrond terecht onder verwijzing naar die uitspraak van de Afdeling niet inhoudelijk behandeld. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de gevraagde informatie over persoonlijke beleidsopvattingen niet openbaar te maken, nu een goede en democratische bestuursvoering hiertoe niet noopt. Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012
582-741.