201204340/1/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Vroomshoop, gemeente Twenterand,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 15 maart 2012 in zaken nrs. 12/173 en 12/174 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Twenterand.
Bij besluit van 25 mei 2011 heeft het college [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast niet meer dan vijf katten te houden op het perceel [locatie 1] te Vroomshoop (hierna: het perceel) en maximaal 10 m2 van de ondergeschikte gebouwen op het perceel te gebruiken voor het houden van huisdieren.
Bij besluit van 11 januari 2012 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en [appellante] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van het houden van katten te beperken tot een aantal van maximaal tien katten, de bouwwerken aangeduid als A, B en E te verwijderen en verwijderd te houden, en het gebruik van bouwwerk D ten behoeve van het houden van katten te staken en gestaakt te houden, voor zover bouwwerk D (lees: bouwwerk C) ten behoeve van het houden van katten wordt gebruikt.
Bij uitspraak van 15 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2012, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R.G. Mud, is verschenen.
Voorts is daar [belanghebbende] als partij gehoord.
1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vroomshoop Woongebied" rust op het perceel de bestemming "woongebied".
Ingevolge artikel 3, achtste lid, onder a, van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven doeleindenomschrijving.
Ingevolge het achtste lid, onder b, wordt onder strijdig gebruik als bedoeld onder a, in ieder geval begrepen het gebruik van ondergeschikte gebouwen met een oppervlakte van meer dan 10 m2 voor huisdieren.
2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden, nu het houden van 20 tot 40 katten op het perceel verenigbaar is met de bestemming woongebied. Het college heeft bovendien volgens haar ten onrechte niet gemotiveerd waarom het houden van maximaal tien katten wel in overeenstemming is met die bestemming. [appellante] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het gebruik van de bouwwerken A, B en E niet in strijd is met artikel 3, achtste lid, onder b, van de planvoorschriften nu het geen ondergeschikte gebouwen zijn.
2.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat de vraag, of het ter plaatse houden van 20 tot 40 katten in strijd is met de woonbestemming, moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling zodanig is, dat dat gebruik planologisch gezien niet meer verenigbaar is met de woonfunctie van het perceel. Het perceel ligt in de bebouwde kom en wordt omringd door woonhuizen. De katten verblijven onder meer in buitenrennen die tegen de perceelsgrens met het naastgelegen perceel [locatie 2] zijn aangebouwd.
Gelet op het karakter van de omgeving en de ruimtelijke uitstraling die het houden van 20 tot 40 katten daarop heeft, heeft de voorzieningenrechter terecht in navolging van het college geoordeeld dat het gebruik van het perceel in strijd met de woonbestemming is. Dat het gaat om raskatten die zelden buiten komen, zoals [appellante] stelt, maakt, wat daar ook van zij, de ruimtelijke uitstraling niet anders.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat bij het houden van maximaal tien katten het gebruik van het perceel en de daarop gelegen bouwwerken op een maatschappelijk gebruikelijke wijze mogelijk is. De voorzieningenrechter heeft terecht geoordeeld dat het college hiermee deugdelijk heeft gemotiveerd, dat het houden van tien katten wel verenigbaar is met de woonbestemming.
Het gebruik van de bouwwerken A, B en E op het perceel voor het houden van meer dan tien katten is gezien het voorgaande ook in strijd met de woonbestemming. Dat deze bouwwerken geen ondergeschikte gebouwen zijn als bedoeld in artikel 3, achtste lid, onder b, van de planvoorschriften doet aan dit oordeel niet af. Dit planvoorschrift geeft door de woorden "in ieder geval" een voorbeeld van strijdig gebruik en is niet uitputtend bedoeld.
3. Derhalve is sprake van strijd met artikel 3, achtste lid, onder a, van de planvoorschriften, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college van handhavend optreden behoorde af te zien, nu de bouwwerken A, B en E kunnen worden gelegaliseerd.
4.1. Het betoog faalt, reeds omdat het college een daartoe strekkende aanvraag om bouwvergunning bij besluit van 13 april 2010 heeft geweigerd en deze weigering in rechte onaantastbaar is.
5. Voorts betoogt [appellante] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding met de daarmee gediende belangen, nu het houden van meer dan tien katten niet tot overlast leidt.
5.1. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat aannemelijk is dat het gebruik leidt tot overlast. De foto’s bij de schriftelijke uiteenzetting van de derde-belanghebbende laten uitwerpselen in verscheidene bouwwerken op het perceel zien en deze stelt stank- en geluidsoverlast te ondervinden. Het algemeen belang is gediend bij handhavend optreden en het door [appellante] aangevoerde persoonlijke belang dat zij al haar katten wil blijven houden op het perceel vormt geen bijzondere omstandigheid om van handhavend optreden af te zien. De overtreding is naar aard en omvang niet dusdanig beperkt van omvang, dat het college niet om die reden van handhavend optreden had behoren af te zien, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012