ECLI:NL:RVS:2012:BY6357

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201108529/3/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak tijdens prejudiciële procedure

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 12 december 2012 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. De vreemdeling had verzocht om gedurende het hoger beroep te worden beschouwd als in het bezit van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, op basis van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit verzoek was ingediend omdat de vreemdeling vreesde dat de prejudiciële procedure, die anderhalf jaar zou duren, zijn verblijf zou beïnvloeden. De voorzitter oordeelde echter dat de enkele handhaving van de afwijzing van de aanvraag tot afgifte van het document geen spoedeisend belang opleverde. Dit oordeel was gebaseerd op de onduidelijkheid over de intenties van de staatssecretaris met betrekking tot de uitzetting van de vreemdeling tijdens de prejudiciële procedure. De voorzitter ging ervan uit dat de staatssecretaris de vreemdeling tijdig zou informeren indien hij voornemens was om tot uitzetting over te gaan. Aangezien de vreemdeling geen andere belangen had ingediend, werd het verzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzitter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201108529/3/V4.
Datum uitspraak: 12 december 2012
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 7 juli 2011 in zaak nr. 11/13015 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister voor Immigratie en Asiel (thans: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie).
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 15 november 2010, heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit, verzonden op 21 maart 2011, heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 juli 2011 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Bij verwijzingsuitspraak van 5 oktober 2012 heeft de Afdeling het Hof van Justitie (hierna: het Hof) verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de voor te leggen vragen, de behandeling van het hoger beroep geschorst tot het Hof uitspraak heeft gedaan en iedere verdere beslissing aangehouden.
De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de voorzitter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij gedurende het hoger beroep moet worden beschouwd als ware hij in het bezit van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, en rechtmatig verblijf heeft.
Aan dit verzoek heeft de vreemdeling ten grondslag gelegd dat de prejudiciële procedure anderhalf jaar zal duren en hij in staat moet worden gesteld om de uitspraak van het Hof hier te lande af te wachten.
2. De enkele handhaving van de afwijzing van een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 gedurende de prejudiciële procedure levert geen spoedeisend belang op. Bij dit oordeel is betrokken dat niet duidelijk is of de staatssecretaris voornemens is om de vreemdeling gedurende de prejudiciële procedure uit te zetten, zodat thans geen aanleiding bestaat aan te nemen dat de vreemdeling de uitspraak van het Hof niet hier te lande zal kunnen afwachten. De voorzitter gaat ervan uit dat indien de staatssecretaris voornemens is om de uitzetting van de vreemdeling daadwerkelijk te effectueren, hij – de gemachtigde van – de vreemdeling hierover tijdig zal informeren. Nu de vreemdeling aan zijn verzoek ook geen andere belangen ten grondslag heeft gelegd, is niet gebleken van een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
3. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos
voorzitter w.g. Van Loo
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012
418-603.
Verzonden: 12 december 2012
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser