201205643/1/V6.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2012 in zaak nr. 11/6429 in het geding tussen:
[wederpartij], gevestigd te Singapore,
Bij besluit van 18 januari 2011 heeft de minister [wederpartij] een boete opgelegd van € 24.000,00 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 14 juli 2011 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 april 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 14 juli 2011 vernietigd, het besluit van 18 januari 2011 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 oktober 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [wederpartij], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. T. Bezmalinovic, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vertegenwoordiger] van [bedrijf], gehoord.
1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van artikel 2, eerste lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de boete die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wav (hierna: het Besluit uitvoering Wav) is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft en als lid van de bemanning schepelingendienst verricht aan boord van een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet, voor zover het zeeschip niet uitsluitend als binnenschip wordt geëxploiteerd op de Nederlandse binnenwateren, dan wel als werktuig voor weg en waterbouw binnen Nederland.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav’ (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens artikel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (thans: de Inspectie SZW) op ambtseed opgemaakte boeterapport van 26 november 2010 houdt in dat [de vreemdelingen], allen van Filippijnse nationaliteit, in de periode tussen 1 mei 2008 en 27 januari 2009 dan wel gedeelten daarvan, aan boord van het [schip] arbeid hebben verricht, terwijl daarvoor geen tewerkstellingsvergunningen zijn verleend. Verder houdt het boeterapport in dat de vreemdelingen arbeid hebben verricht door middel van in- en uitlening en dat [wederpartij] hen heeft uitgeleend aan [bedrijf].
3. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de door de vreemdelingen verrichte werkzaamheden zijn aan te merken als schepelingendienst en derhalve de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wav neergelegde uitzondering van toepassing is. Hiertoe voert de minister aan dat uit het boeterapport blijkt dat de [schip] in de periode tussen 1 mei 2008 en 27 januari 2009 grondig is gerestaureerd en dat de [schip] gedurende die periode niet vaargereed was. Gezien het vorenstaande en de aard en duur van de door de vreemdelingen in die periode uitgevoerde werkzaamheden kan volgens de minister niet worden volgehouden dat de vreemdelingen die werkzaamheden in het kader van het normale, dagelijkse patroon van zorg voor de [schip] hebben verricht. Daarbij acht de minister van belang dat de vreemdelingen niet met de [schip] zijn in- dan wel uitgevaren. De verklaringen van [persoon A] en [persoon B] die de rechtbank aan haar overwegingen ten grondslag heeft gelegd, maken niet dat de werkzaamheden van de vreemdelingen zijn aan te merken als dagelijkse zorg voor de [schip], aldus de minister.
3.1. In hoger beroep is onbestreden dat de [schip] een zeeschip is als bedoeld in de Zeebrievenwet en dat de vreemdelingen in de van belang zijnde periode bemanningsleden waren. Derhalve spitst het geschil zich toe op de vraag of de door de vreemdelingen aan boord van de [schip] uitgevoerde werkzaamheden zijn aan te merken als schepelingendienst.
3.2. Uit de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 201205641/1/V6 (ter voorlichting van partijen aangehecht) vloeit voort dat de minister op grond van het in het besluit van 14 juli 2011 vermelde samenstel van omstandigheden ten onrechte heeft geconcludeerd dat [wederpartij] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit uitvoering Wav neergelegde uitzondering van toepassing is.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank terecht tot de bestreden overweging gekomen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro);
III. bepaalt dat van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid griffierecht ten bedrage van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. de Heer, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. De Heer
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012