ECLI:NL:RVS:2012:BY5893

Raad van State

Datum uitspraak
12 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012401/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Geluidszone industrielawaai MoLaDa-Oss-2009 en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van het bestemmingsplan "Geluidszone industrielawaai MoLaDa-Oss-2009", dat op 14 oktober 2010 door de raad van de gemeente Oss is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben meerdere appellanten, waaronder [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3], beroep ingesteld. De appellanten betogen dat het plan ten onrechte niet gelijktijdig is vastgesteld met een ander bestemmingsplan dat betrekking heeft op de gronden van het gezoneerde industrieterrein. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 september 2012 ter zitting behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de geluidszone niet tegelijkertijd met het bestemmingsplan hoeft te worden vastgesteld, omdat het voorliggende plan enkel de geluidszone actualiseert en geen wijziging van bestemmingen inhoudt.

De Afdeling overweegt dat de geluidszone rond het industrieterrein is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 26 april 1990 en dat de raad ervoor heeft gekozen om de actualisatie gefaseerd plaats te laten vinden. De appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt gebreken vertoont. De Afdeling concludeert dat de raad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het voorliggende plan niet zal leiden tot een toename van de geluidbelasting bij de woningen van de appellanten. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201012401/1/R3.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Oss,
2. [appellant sub 2], wonend te Oss,
3. [appellant sub 3], wonend te Oss, en anderen,
en
de raad van de gemeente Oss,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Geluidszone industrielawaai MoLaDa-Oss-2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 september 2012, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door E. Goudriaan en ir. D. Verburg, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. H. Martens, en de raad, vertegenwoordigd door mr. P.W.H. Huijs en mr. E.M.J.H.M. Steemers, beiden werkzaam bij de gemeente, en ing. R. Slangen, werkzaam bij Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V., zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het plan voorziet in een wijziging van de geluidszone die is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 26 april 1990 rond de aaneengesloten industrieterreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef (hierna: het gezoneerde industrieterrein).
2. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, in zaak nr.
200603048/1- dat het voorliggende plan ten onrechte niet gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig is vastgesteld met het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef - Oss - 2011", dat betrekking heeft op de gronden van het gezoneerde industrieterrein zelf. [appellant sub 2] wijst erop dat het laatstgenoemde plan voorziet in een uitbreiding van het gezoneerde industrieterrein met het gebied aan de Kantsingel en Van Speijkstraat.
[appellante sub 1] en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad er ten onrechte vanuit is gegaan dat uit de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) volgt dat alleen die gronden tot het gezoneerde industrieterrein mogen behoren waar planologisch de vestiging is toegelaten van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenoemde
A-inrichtingen. De raad heeft miskend dat de definitie van industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wgh is verruimd met de inwerkingtreding van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). [appellante sub 1] stelt - onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis - dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met artikel 1 van de Wgh.
2.1.  Ingevolge artikel 1 van de Wgh, zoals dat luidde ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, wordt onder industrieterrein verstaan: terrein waaraan een bestemming is gegeven die de mogelijkheid van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, insluit.
Ingevolge artikel 1 van de Wgh, zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding van de Chw op 31 maart 2010, wordt onder industrieterrein verstaan: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
Ingevolge artikel 52 van de Wgh wordt in afdeling 2 en de daarop berustende bepalingen verstaan onder bestaande zone: een zone rond een op 1 januari 2007 bestaand industrieterrein.
Ingevolge artikel 54 zijn de artikelen 41 tot en met 43 en 47 van overeenkomstige toepassing op het wijzigen of opheffen van een bestaande zone.
Ingevolge artikel 41, eerste lid, voor zover van belang, kan een krachtens artikel 40 vastgestelde zone uitsluitend worden gewijzigd of opgeheven bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan.
Ingevolge het vierde lid kan de gemeenteraad, onverminderd het eerste lid, bij besluit de begrenzing van een industrieterrein, waarop de vastgestelde zone is gebaseerd, vastleggen.
2.2.  De geluidszone rond het gezoneerde industrieterrein is vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 26 april 1990. Vervolgens is op 23 december 1997 een saneringsprogramma voor het gezoneerde industrieterrein vastgesteld, dat ertoe heeft geleid dat de daadwerkelijke cumulatieve geluidsbelasting vanwege de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein aan de noord- en westzijde van het terrein is verminderd. Daarnaast is gebleken dat overschrijdingen van de geluidszonegrens plaatsvinden aan de oost- en zuidzijde van het industrieterrein Danenhoef. Deze omstandigheden zijn voor de raad aanleiding geweest om de geluidszone voor het gehele gezoneerde industrieterrein te actualiseren. De raad heeft ervoor gekozen om de actualisatie gefaseerd plaats te doen vinden, in twee elkaar opvolgende bestemmingsplannen. Op deze wijze heeft de raad de uiteindelijke geluidszone voor het gezoneerde industrieterrein tot stand doen komen.
2.2.1. In de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2007, in zaak nr.
200603048/1), waarnaar [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen verwijzen, is als volgt overwogen:
"2.10.  Voorts is het vaststellen van een geluidszone in een ander plan dan waarin de bestemming voor het betreffende gebied wordt gewijzigd, in beginsel niet in strijd met het recht of een goede ruimtelijke ordening. Dit laat evenwel onverlet dat de geluidszone - behoudens de situatie dat uitsluitend is beoogd de geluidsruimte van een al bestaand gezoneerd industrieterrein aan te passen in welk geval alleen de zone wijzigt - tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd met het plan dat voorziet in een (wijziging van de) bestemming op grond waarvan Wgh-inrichtingen zijn toegestaan, dient te worden vastgesteld."
Met de term "Wgh-inrichtingen" wordt, evenals met de term "A-inrichtingen", gedoeld op inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
2.2.2. Het voorliggende plan voorziet niet in een herziening van de bestemming van de gronden maar in een wijziging van de geluidszone die is vastgesteld op 26 april 1990, om de geluidsruimte van het reeds bestaande gezoneerde industrieterrein aan te passen. Het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef - Oss - 2011", dat is vastgesteld op 23 juni 2011, voorziet in een herziening van de bestemmingsplannen die gelden voor het gezoneerde industrieterrein. Weliswaar voorziet dat bestemmingsplan ook in uitbreidingen van het gezoneerde industrieterrein met een gebied aan de Kantsingel en Van Speijkstraat, waar een nieuw bedrijventerrein is voorzien, en van het bestaande bedrijventerrein aan de zuidoostzijde van het industrieterrein, maar in datzelfde plan is voor zover noodzakelijk voorzien in een daarop betrekking hebbende wijziging van de geluidszone. Daarmee is gewaarborgd dat tijdig een geluidszone is vastgesteld voor de gronden die als gezoneerd industrieterrein zijn aangewezen. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak volgt dat het voorliggende plan, nu dit niet voorziet in wijziging van bestemmingen maar van de geluidszone, niet tegelijkertijd of nagenoeg tegelijkertijd dient te worden vastgesteld met het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef - Oss - 2011". Evenmin bestaat anderszins aanleiding voor het oordeel dat de raad daartoe had moeten overgaan. Het betoog faalt.
2.3.  Uit de definitie van het begrip industrieterrein in de Wgh zoals die luidde ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpplan volgt dat uitsluitend die gronden bij de zonering kunnen worden betrokken waar op basis van een bestemmingsplan de vestiging van A-inrichtingen mogelijk is. Hiermee is rekening gehouden in het ontwerpplan en het daaraan ten grondslag liggende akoestisch onderzoek. Na de terinzagelegging van het ontwerpplan is de definitie van het begrip industrieterrein met de inwerkingtreding van de Chw op 31 maart 2010 gewijzigd en is het mogelijk geworden ook de gronden van een industrieterrein waar op basis van een bestemmingsplan de vestiging van A-inrichtingen niet mogelijk is bij de zonering te betrekken. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/2010, 32 127, nr. 3, blz. 89) staat dat daarmee wordt beoogd dat de gemeente in het bestemmingsplan de afbakening van het industrieterrein met een zekere beleidsvrijheid kan kiezen.
In de nota van zienswijzen en in de plantoelichting heeft de raad uiteengezet dat deze wetswijziging geen aanleiding heeft gegeven om de begrenzing van het gezoneerde industrieterrein in het vastgestelde plan aan te passen. De raad heeft ervoor gekozen om pas in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef - Oss - 2011" gebruik te maken van de mogelijkheid om het gezoneerde industrieterrein uit te breiden met gronden waar de vestiging van A-inrichtingen niet mogelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is de raad hierbij uitgegaan van een juiste rechtsopvatting van het begrip industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wgh. Het betoog faalt.
3. [appellant sub 3] en anderen betogen dat de wijziging van de geluidszone zal leiden tot een toename van de geluidbelasting. Zij voeren onder meer aan, kort gezegd, dat de daadwerkelijke gecumuleerde geluidbelasting vanwege de bedrijven op het industrieterrein niet bekend is, dat diverse gebreken kleven aan het akoestisch onderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, dat geen enkele geluidsruimte resteert voor de bedrijven die zijn gevestigd op het gezoneerde industrieterrein en dat handhaving van de geluidszone een structureel probleem is. Zij vrezen met name voor overschrijdingen van de geluidszonegrens vanwege mogelijke nieuwe ontwikkelingen op gronden nabij die grens, zoals vanwege de ontwikkeling van een bedrijventerrein op de gronden aan de Kantsingel en Van Speijkstraat. Ook voeren [appellant sub 3] en anderen aan dat de geluidbelasting vanwege de bedrijven op het deel van het industrieterrein waar de vestiging van A-inrichtingen niet is toegestaan, ten onrechte niet wordt genormeerd door de geluidszonegrens. Zij stellen dat ook hierdoor de geluidbelasting zal toenemen.
3.1.  Met het voorliggende plan wordt beoogd om de bestaande geluidszone te actualiseren. Ten behoeve van het plan is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Moleneind, Landweer en Danenhoef, Akoestisch onderzoek bestemmingsplan" van 23 oktober 2009 van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. (hierna: het akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek is aan de hand van de geluidboekhouding van het industrieterrein de ligging van de geluidszonegrens van 50 dB(A) berekend. In de geluidboekhouding zijn de vigerende geluidvoorschriften voor de op het gezoneerde industrieterrein gevestigde bedrijven opgenomen, uitgaande van de oprichtings- en revisievergunningen en de akoestisch relevante veranderingsvergunningen en meldingen. In het akoestisch onderzoek zijn diverse varianten van de geluidzone berekend. In het voorliggende plan is de variant neergelegd, waarbij de geluidszone aan de noord- en oostzijde van het plangebied is verkleind en aan de oost- en zuidoostzijde is verruimd. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de toegestane geluidbelasting van 50 dB(A) ter plaatse van de geluidszonegrens, noch de geluidbelasting van 55 dB(A) ter plaatse van de woningen waarvoor een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is vastgesteld, wordt overschreden.
3.2.  Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het akoestisch onderzoek dat aan het plan ten grondslag ligt zodanige gebreken vertoont dat de raad zich bij het nemen van zijn besluit niet op dit onderzoek had mogen baseren. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 3] en anderen hun stelling dat de daadwerkelijke geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein hoger is dan berekend, niet met stukken hebben onderbouwd. Verder is de aan het onderzoek ten grondslag liggende geluidboekhouding geactualiseerd tot 24 juni 2009. Dat het akoestisch onderzoek verouderd is, hebben [appellant sub 3] en anderen niet aannemelijk gemaakt. Ook hetgeen [appellant sub 3] en anderen voor het overige ten aanzien van het akoestisch onderzoek hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding om de conclusies van het akoestisch onderzoek in twijfel te trekken.
3.3.  In artikel 53 van de Wgh is bepaald dat de geluidbelasting vanwege het industrieterrein buiten een bestaande zone niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Het gemeentebestuur dient hierop toe te zien. Voor de vrees dat overschrijdingen van de geluidszonegrens zijn te verwachten vanwege nieuwe ontwikkelingen bestaat derhalve geen grond. De voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein op de gronden aan de Kantsingel en Van Speijkstraat is voorzien in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef - Oss - 2011", dat is vastgesteld op 23 juni 2011. De vraag of de geluidbelasting vanwege deze uitbreiding op afdoende wijze wordt genormeerd door de geluidszonegrens, kan derhalve pas in die bestemmingsplanprocedure aan de orde komen.
3.4.  Op een deel van het industrieterrein, aan de zuidoostzijde, is de vestiging van A-inrichtingen op basis van de geldende bestemmingsplannen niet mogelijk. De geluidbelasting vanwege de bedrijven op deze gronden wordt niet genormeerd door de geluidszonegrens die in het voorliggende plan is opgenomen. Daargelaten de vraag of dit zal leiden tot een (onaanvaardbare) toename van de geluidbelasting, overweegt de Afdeling dat dit deel van het industrieterrein in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen Moleneind, Landweer en Danenhoef - Oss - 2011" is aangewezen als gezoneerd industrieterrein en dat daarin tevens is voorzien in een verruiming van de geluidszonegrens, zodat de geluidbelasting vanwege de bedrijven op dat bedrijventerrein wordt genormeerd door de geluidszonegrens. Bij uitspraak van heden, in zaak nr. 201109760/1/R3 (www.raadvanstate.nl) zijn de bezwaren tegen het besluit van de raad tot vaststelling van voornoemd bestemmingsplan die hierop betrekking hebben ongegrond verklaard en is het besluit in rechte onaantastbaar geworden. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen behoeft gelet hierop geen bespreking meer.
3.5.  Voor zover [appellant sub 3] en anderen betogen dat reeds overschrijdingen van de geluidszone plaatsvinden en dat het gemeentebestuur daartegen onvoldoende handhavend optreedt, wordt overwogen dat dit aspecten van handhaving zijn. Deze aspecten kunnen niet in deze bestemmingsplanprocedure aan de orde komen.
3.6.  Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorliggende plan niet zal leiden tot een toename van de geluidbelasting bij de woningen van [appellant sub 3] en anderen, dan wel tot een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting elders.
4. [appellante sub 1] betoogt dat ten onrechte niet is voorzien in voldoende geluidsruimte om een bedrijfsuitbreiding mogelijk te maken. Hiertoe voert zij aan dat bij het bepalen van de ligging van de geluidszonegrens uitsluitend rekening is gehouden met de bestaande geluidbelasting, waardoor geen enkele geluidsruimte resteert. Zij betoogt dat de raad ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan het vastleggen van de huidige situatie dan aan haar belang om voldoende geluidsruimte te hebben om een bedrijfsuitbreiding te kunnen realiseren. De verwachting van de raad dat uitbreidingen van de bedrijven op het industrieterrein geluidneutraal kunnen plaatsvinden, acht [appellante sub 1] niet realistisch en in tegenspraak met de stelling van de raad dat voor de bedrijven geen negatieve gevolgen van de verkleining van de geluidszone te verwachten zijn. Het toepassen van de beste beschikbare technieken, noch het treffen van aanvullende maatregelen zal volgens haar ertoe kunnen leiden dat voldoende geluidsruimte beschikbaar komt voor een bedrijfsuitbreiding. [appellante sub 1] stelt dat ook in een saneringssituatie, zoals hier aan de orde is, geluidsruimte mag worden geboden om uitbreidingen van bedrijven mogelijk te kunnen maken.
4.1.  In de structuurvisie "Moleneind, Landweer en Danenhoef", die de raad op 18 december 2008 heeft vastgesteld, is een integraal ontwikkelingskader opgesteld voor de industrieterreinen, waarin zowel een visie voor de lange termijn als kaders voor de korte termijn zijn beschreven. In de structuurvisie is de keuze neergelegd om te streven naar een toekomstige ontwikkeling van de industrieterreinen waarbij rekening wordt gehouden met de woonomgeving. De ambitie is dat de industrieterreinen zich ontwikkelen tot een werkgebied dat in ruimtelijke en milieuplanologische zin aansluit bij de stedelijke omgeving. De raad heeft deze keuze in het bestemmingsplan vertaald door bij het bepalen van de ligging van de geluidszone uit te gaan van de geluidsruimte die voor de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein uit de geluidboekhouding volgt. Deze keuze van de raad acht de Afdeling niet onredelijk, gelet op de stedelijke woonomgeving waardoor een groot deel van de industrieterreinen wordt omringd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellante sub 1] ter zitting heeft toegelicht momenteel geen concrete voornemens voor een bedrijfsuitbreiding te hebben. Op het moment dat [appellante sub 1] een concreet verzoek indient voor een uitbreiding, zal worden bezien hoeveel geluidsruimte beschikbaar is. De raad heeft ter zitting gesteld een bedrijfsuitbreiding op voorhand niet uitgesloten te achten, gezien de ligging van het bedrijf in het midden van het industrieterrein. Het betoog faalt.
5. [appellant sub 2] betoogt dat de geluidbelasting vanwege het bedrijf Ossfloor Tapijtfabrieken B.V. (hierna: Ossfloor) dat op het industrieterrein is gevestigd, de geluidszone overschrijdt. Hij verwijst in dit verband naar overweging 2.7.2. en 2.7.3. van de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2008, in zaak nr.
200701601/1, waarin de conclusies uit twee akoestische notities zijn opgenomen die onder meer betrekking hebben op een eventuele overschrijding van de geluidsvoorschriften door Ossfloor.
5.1.  In het akoestisch onderzoek is de ligging van de geluidszone berekend aan de hand van de geluidboekhouding van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein. De raad heeft ter zitting bevestigd dat de milieuvergunning van het bedrijf Ossfloor bij de geluidboekhouding is betrokken. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat de cumulatieve geluidbelasting vanwege de bedrijven die op het gezoneerde industrieterrein zijn gevestigd, waaronder het bedrijf Ossfloor, de geluidszonegrens niet overschrijdt. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Voor zover hij verwijst naar de overwegingen 2.7.2 en 2.7.3 van de uitspraak van 11 juni 2008, in zaak nr.
200701601/1, wordt overwogen dat in die beroepsprocedure het akoestisch onderzoek dat is verricht ten behoeve van het voorliggende plan niet aan de orde is geweest. Het betoog faalt.
6. [appellante sub 1] voert aan dat het gemeentebestuur ten onrechte geen geluidreductieplan heeft vastgesteld. Volgens [appellante sub 1] was het gemeentebestuur daartoe verplicht, omdat de cumulatieve geluidbelasting vanwege de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein de waarde van 50 dB(A) buiten de geluidszone die op 26 april 1990 is vastgesteld,  overschrijdt.
6.1.  Met de inwerkingtreding van de Chw op 31 maart 2010 is artikel 67 aan de Wgh toegevoegd.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Wgh stelt het college van burgemeester en wethouders, indien de geluidbelasting buiten een bestaande zone vanwege een industrieterrein de waarde van 50 dB(A) overschrijdt of op een of meer plaatsen binnen de zone of op de zonegrens de geluidbelasting hoger is dan de ten hoogste toegestane geluidbelasting, voor het betreffende industrieterrein een geluidreductieplan vast.
6.2.  Vaststaat dat geen geluidreductieplan is opgesteld. Blijkens de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2009-2010, 32 127, nr. 3) is met artikel 67 van de Wgh beoogd om bij een vergunningaanvraag voor een bedrijf op een akoestisch vol industrieterrein ruimte te bieden om aan dat bedrijf wel een vergunning te kunnen verlenen of de bestaande vergunning te kunnen wijzigen, wanneer de gemeente voor een akoestisch vol industrieterrein een realistisch plan maakt om de overschrijding van de grenswaarden binnen een bepaalde periode teniet te doen. Hieruit volgt dat een geluidreductieplan bedoeld is om onder omstandigheden vergunningverlening mogelijk te maken. Er bestaat geen wettelijke verplichting om in het kader van een bestemmingsplan een geluidreductieplan op te stellen. Ook anderszins bestaat daartoe vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid geen aanleiding. Het betoog faalt.
7. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben zich in hun beroepschriften voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijzen.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
8. In hetgeen [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I. Slagt, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Slagt
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012
618.