201111995/1/A3.
Datum uitspraak: 12 december 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vigra Telecommunications B.V., gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 oktober 2011 in zaak nr. 11/41 in het geding tussen:
de burgemeester van Amsterdam.
Bij besluit van 17 mei 2010 heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting bevolen van de voor het publiek toegankelijke inrichting aan de Javastraat 41-43 te Amsterdam van Vigra (hierna: de inrichting).
Bij besluit van 23 november 2010 heeft de burgemeester het door Vigra daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 oktober 2011 heeft de rechtbank het door Vigra daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Vigra hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De burgemeester heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2012, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Berends en mr. J. Hagen-Pot, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
1. De burgemeester betoogt dat er geen belang meer is bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, nu Vigra is ontbonden en zij niet in de fase van vereffening verkeert.
1.1. Het betoog faalt. Ingevolge artikel 2:19, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek blijft de rechtspersoon na ontbinding voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 januari 2011 in zaak nr.
201006860/1/H2), duurt de vereffening van het vermogen voort, indien de rechtspersoon aanspraak maakt op schadevergoeding, over rechtsmiddelen beschikt om die aanspraak te realiseren en daarvan gebruik wenst te maken. Nu Vigra aanspraak stelt te maken op schadevergoeding ten gevolge van het besluit van 17 mei 2010 en op vergoeding van in bezwaar bij haar opgekomen kosten, bestaat zij nog en heeft zij nog belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
2. Vigra betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij voldoende in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze op het voornemen tot sluiting van de inrichting kenbaar te maken.
Vigra is op 2 april 2010 op de hoogte gesteld van het voornemen tot sluiting van de inrichting en heeft op 7 april 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken ontvangen. Zij heeft in overleg met de burgemeester tot en met 15 april 2010 de gelegenheid gekregen om haar zienswijze schriftelijk in te dienen. Van die gelegenheid heeft zij op 15 april 2010 gebruik gemaakt. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat Vigra voldoende in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze op het vorenbedoeld voornemen uit te brengen en dat de in artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vervatte hoorplicht niet is geschonden.
3. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 (hierna: APV) kan de burgemeester de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als zich daar feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
4. De inrichting, een groothandel in telefoonkaarten, is gevestigd aan de Javastraat 41-43 te Amsterdam.
De enig aandeelhouder en bestuurder van Vigra is Vigra Holding B.V. Deze onderneming heeft twee bestuurders, te weten Karuppiah Holding B.V. en Rokib Holding B.V. De enig aandeelhouder en bestuurder van Karuppiah Holding B.V. is [bestuurder A]. De enig aandeelhouder en bestuurder van Rokib Holding B.V. is [bestuurder B].
De Regiopolitie Amsterdam-Amstelland is in 2009 onder de naam 13Teberio een opsporingsonderzoek gestart, omdat uit bevindingen van de Financial Intelligence Unit van het Korps Landelijke Politiediensten het vermoeden was gerezen dat de inrichting wordt gebruikt voor het witwassen van uit misdaad verkregen gelden. Het onderzoek was gericht op [bestuurder A], [bestuurder B] en [bestuurder C]. [bestuurder C] is via de houdstermaatschappij Go4You Holding B.V. enig aandeelhouder en bestuurder van Empyrean Fields B.V. [bestuurder C] was volgens de politie betrokken bij de exploitatie van Vigra. De verdenking richt zich op valsheid in geschrifte, witwassen en ondergronds bankieren.
Op 27 januari 2010 heeft de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland [bestuurder A], [bestuurder B] en [bestuurder C] aangehouden en doorzoekingen verricht op het adres van de inrichting.
Bij het proces-verbaal van 17 februari 2010 (nr. 2009274918) heeft de Regiopolitie Amsterdam-Amstelland de burgemeester verzocht de inrichting voor onbepaalde tijd te sluiten. Bij besluit van 17 mei 2010 heeft de burgemeester de onmiddellijke sluiting van de inrichting bevolen.
5. De burgemeester heeft de bij het besluit van 23 november 2010 gehandhaafde sluiting van de inrichting gebaseerd op processen-verbaal van de politie die tussen 25 september 2006 en 17 februari 2010 op ambtseed dan wel ambtsbelofte zijn opgemaakt. In die processen-verbaal is het volgende vermeld:
5.1. Volgens de Criminele Inlichtingen Eenheid Amsterdam-Amstelland wordt de inrichting door een aantal groeperingen gebruikt voor illegale geld- en wisseltransacties. In de periode van 2 november 2002 tot en met 4 december 2008 zijn voor een bedrag van € 21.426.630,00 aan verdachte transacties op naam van Vigra, [bestuurder A], [bestuurder B], een geldloper van Vigra en [bestuurder C] geregistreerd. De inrichting heeft een onwaarschijnlijk hoge omzet van omstreeks € 125.000,00 per dag die niet overeenkomt met de in de winkel aanwezige voorraad.
Op 25 september 2006 is een geldloper van Vigra met een contant geldbedrag van € 168.500,00 in zijn rugzak overvallen. De geldloper was per bromfiets onderweg van de inrichting naar een bank. Op 11 juni 2007 zijn medewerkers van een leverancier van belkaarten in hun bestelauto overvallen, nadat zij bij de inrichting een contant geldbedrag van € 100.000,00 hadden opgehaald. Een werknemer van Empyrean Fields is op 28 maart 2008 beroofd van een partij belkaarten ter waarde van € 35.000,00.
Op 26 april 2009 heeft de douane bij de Bazaar - de zwarte markt in Beverwijk - in een bestelauto op naam van Vigra met twee mannen een kartonnen doos aangetroffen met een bedrag van € 152.335,00 aan contant geld. De bestuurder van de auto verklaarde dat hij en de andere man onderweg waren naar de inrichting om het geld daar in de kluis te doen.
Bij een doorzoeking van de inrichting op 27 januari 2010 heeft de politie contante geldbedragen van € 275.305,00 in een kluis en € 699.315,00 buiten de kluis aangetroffen.
Het ernstige vermoeden bestaat dat de inrichting is betrokken bij het criminele circuit, omdat de inrichting werd bezocht door personen die verdacht worden van het op grote schaal leveren van verdovende middelen en het bezit van vuurwapens. Uit tapverslagen en in beslag genomen interne camerabeelden uit januari 2010 blijkt dat er verschillende gesprekken zijn gevoerd die betrekking hadden op financiële transacties en/of ondergronds bankieren, dat in de inrichting geld werd gewisseld en grote geldbedragen werden ingenomen, geteld en bewaard, zonder vergunning voor het verrichten van financiële transacties.
[bestuurder B] is op 31 december 2008, direct nadat hij van de inrichting naar zijn woning was gereden, beroofd in de portiek van zijn woning. Op 4 augustus 2009 en 19 september 2009 is een poging tot inbraak gedaan in de woning van [bestuurder A].
5.2. De burgemeester heeft zich gelet op de hierboven gemelde feiten en omstandigheden op het standpunt gesteld dat met het geopend blijven van de inrichting een verhoogd risico bestond op gewelddadige berovingen, overvallen en inbraken in de directe omgeving van de inrichting maar ook elders in de stad die verband houden met de exploitatie van de inrichting. Deze feiten en omstandigheden leverden een gewettigde vrees op dat door het geopend blijven van de inrichting de openbare orde ernstig gevaar liep, aldus de burgemeester.
6. Vigra betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester uit de bevindingen van de processen-verbaal, in onderlinge samenhang bezien, heeft mogen afleiden dat Vigra een inrichting exploiteerde die een ernstig gevaar opleverde voor de openbare orde.
Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank het verband tussen de inrichting enerzijds en de op 26 april 2009 in Beverwijk aangetroffen som contant geld, de overvallen op geldlopers op 11 juni 2007 en 28 maart 2008 en de beroving van [bestuurder B] anderzijds ten onrechte voldoende aannemelijk heeft geacht. Voorts is van belang dat slechts drie berovingen, waarvan twee niet althans zeer indirect aan de inrichting zijn toe te rekenen, in ruim anderhalf jaar zijn vastgesteld, aldus Vigra.
6.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de burgemeester uit de bevindingen uit de processen-verbaal, in onderlinge samenhang bezien, heeft mogen afleiden dat Vigra een inrichting exploiteerde die een ernstig gevaar opleverde voor de openbare orde. De rechtbank heeft hierbij met de burgemeester terecht van belang geacht dat uit die processen-verbaal blijkt dat zich grote hoeveelheden contant geld, deels buiten de aanwezige kluizen, in de inrichting bevonden, dat stromen contant geld van en naar de inrichting liepen waarvan de herkomst onduidelijk was, dat betrokkenen bij de inrichting meermalen zijn overvallen en dat een ernstig vermoeden bestond dat het criminele circuit de inrichting bezocht en gebruikte voor het witwassen van gelden.
6.2. De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dat het verband tussen enerzijds - de bedrijfsvoering van - de inrichting en anderzijds de op 26 april 2009 aangetroffen grote som contant geld, de overvallen op geldlopers en de beroving van [bestuurder B] voldoende aannemelijk is.
De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de auto, waarin op 26 april 2009 € 152.335,00 is aangetroffen, op naam van de inrichting stond en dat één van de inzittenden van de auto heeft verklaard dat hij werkzaam was voor Vigra en dat hij onderweg was naar de inrichting.
De rechtbank heeft daarnaast terecht betekenis toegekend aan de omstandigheid dat [bestuurder B] op 31 december 2008 is beroofd in de portiek van zijn woning, direct nadat hij van de inrichting naar huis was gereden. Dat [bestuurder B] niet heeft gezien of hij achtervolgd werd en de omstandigheid dat de woning van [bestuurder B] niet in de directe nabijheid van de inrichting ligt, maken dat niet anders. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat [bestuurder B] de tweede feitelijk leider van Vigra was en dat de beroving plaatsvond direct nadat hij vanuit de inrichting was vertrokken. Hiermee is een verband tussen de bedrijfsvoering van Vigra en de beroving gegeven.
De rechtbank heeft voorts terecht in aanmerking genomen dat tweemaal geldlopers zijn overvallen, op 25 september 2006 en op 11 juni 2007, nadat zij bij de inrichting grote sommen geld hadden opgehaald. Dat de overval in 2007 plaatsvond op werknemers van een belkaartenleverancier leidt niet tot een ander oordeel, nu de overval plaatsvond direct nadat de geldlopers een geldbedrag van € 100.000,00 bij de inrichting hadden opgehaald. Dat de overval van 11 juni 2007 plaatsvond in de nabijheid van het pand van de klant van de inrichting en deze klant kort daarvoor een grote partij belkaarten bij Vigra had afgeleverd, maakt dat niet anders. De rechtbank heeft daarom terecht een verband tussen de bedrijfsvoering van Vigra en de overval op die werknemers aangenomen.
Voor zover Vigra heeft aangevoerd dat na de overval van 11 juni 2007 niet langer een ernstig gevaar bestond voor de openbare orde, nu de inrichting nadien gebruik heeft gemaakt van waardetransporten, wordt zij hierin niet gevolgd. Na die overval vonden nog verschillende incidenten plaats, die aan de inrichting konden worden toegerekend, waaronder de overval op 28 maart 2008, de vondst van een grote som contant geld op 26 april 2009 in een bestelauto in Beverwijk en de vondst door de politie van grote sommen contant geld na het doorzoeken van de inrichting op 27 januari 2010.
Bij de overval op 28 maart 2008 heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat deze plaatsvond nadat het slachtoffer bij de inrichting was geweest. Dat het slachtoffer werkzaam zou zijn bij Empyrean Fields, het bedrijf van [bestuurder C], en dat geen geld maar telefoonkaarten zijn ontvreemd, doet daaraan niet af. In dit verband is van belang dat telefoonkaarten een financiële waarde vertegenwoordigen. Voorts is van belang dat het slachtoffer bij de politie heeft verklaard dat hij 's morgens in de inrichting was geweest om zijn werkvoorraad op te halen, dat die voorraad aan Vigra toebehoorde, dat Empyrean Fields een onderdeel van Vigra was, dat [bestuurder A] zijn baas was en dat [bestuurder C] bedrijfsleider van Vigra was.
6.3. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester zich op het standpunt mocht stellen dat het geopend blijven van de inrichting ernstig gevaar opleverde voor de openbare orde in de zin van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV.
7. Vigra betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de burgemeester de bevoegdheid tot sluiting van de inrichting heeft aangewend voor een ander doel - de bestrijding van vermeende criminele activiteiten - dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Hierbij is van belang dat de burgemeester zich, gelet op het vorenstaande, op het standpunt mocht stellen dat het geopend blijven van de inrichting ernstig gevaar opleverde voor de openbare orde.
8. Vigra betoogt daarnaast dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester zich in strijd met artikel 3:4 van de Awb onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de voor Vigra nadelige gevolgen van het besluit van 17 mei 2010 en haar belangen.
8.1. Bij de toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van een inrichting op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de APV past de burgemeester beleid toe, dat is neergelegd in de Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 (thans artikel 2.10) van de APV van 21 april 2005 (hierna: de Notitie). In de Notitie is onder punt 2 opgenomen dat een inrichting kan worden gesloten als sprake is van heling, illegaal gokken, aanwezigheid van wapens, discriminatie of andere ernstige feiten die de openbare orde ernstig verstoren of dreigen te verstoren. Het geven van een bestuurlijke waarschuwing voorafgaand aan sluiting druist in tegen de noodzaak om onmiddellijk en effectief op te treden tegen verstoringen van de openbare orde, aldus de Notitie.
8.2. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de burgemeester in strijd met de Notitie aan Vigra eerst een waarschuwing of een begunstigingstermijn diende te geven en terecht geoordeeld dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die de burgemeester noopten tot afwijking van het in de Notitie gevoerde beleid ten aanzien van de toepassing van de bevoegdheid tot sluiting van de inrichting. De rechtbank heeft, gelet op de ernst van de hierboven gemelde feiten en omstandigheden, terecht geoordeeld dat de burgemeester bij de belangenafweging een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen gediend met handhavend optreden dan aan het belang van Vigra bij het voortzetten van de bedrijfsvoering van de inrichting.
9. Vigra betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit van 23 november 2010 is genomen zonder inachtneming van het gebod van onpartijdigheid als bedoeld in artikel 2:4 van de Awb.
De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de burgemeester het in dat artikel neergelegde beginsel niet in acht heeft genomen. Vigra heeft deze grond in het beroep bij de rechtbank aangevoerd, maar deze niet van een toelichting voorzien, terwijl hetgeen zij in haar hogerberoepschrift betoogt louter een niet nader gemotiveerde herhaling betreft van hetgeen zij in beroep bij de rechtbank heeft betoogd.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2012